| |
Brief over Schotland, door een lijflandsch' reiziger, geschreven aan een' vriend.
Iedereen, die geduld en geld heeft en gezond is, kan relzen; maar om reizen te beschrijven, wordt er nog een bijzonder talent en smaak vereischt. Ik zie zoo vele dingen, die nieuw en belangrijk zijn voor mij, dat ik mij niet bekommer, of zij het ook voor anderen zijn zullen;
| |
| |
dit moest ik evenwel doen, indien ik een verhaal van mijne reizen wilde in 't licht geven; maar ik zou geen genot hebben, indien ik, bij ieder voorwerp, welk mijne aandacht treft, moest denken over de voegzaamste wijze om het aan mijne lezers te vertoonen. Van hier dat ik afzie van de vermaardheid eens Reisbeschrijvers; en, in stede van mij in den rang der zulken te plaatsen, die aan het publiek verkiezen te zeggen dat zij genoten hebben, vermeng ik mij in den drang van hun, die met de genietingen zelve zich vergenoegen. Het geschiedt derhalve alleen om u te believen, dat ik, voor de eerste en laatste maal, u een lias van aanteekeningen en waarnemingen zend, zoo als zij in mijne portefeuille gevonden worden, zonder orde op losse bladen geschreven. Zoo veel te erger voor u, indien gij ze laat drukken; maar dat is uwe zaak.
Even als de rijkdom der Laplanders bestaat in Rendieren, bestaat die der bewoneren van de ommelanden van Lincoln in Ganzen. In Pommeren heb ik ze wel in groote menigte gezien; doch dit is niets, in vergelijking der legioenen dezer dieren, welke in den omtrek van Lincoln worden gevonden. Voor dezelve wordt inderdaad vaderlijk gezorgd. In den broedtijd der Ganzen staat ieder bewoner hun zijn eigen verblijf af. In iedere kamer ziet men drie rijen nesten, boven elkander, langs den muur, van teenen gevlochten. Zittende op hunne nesten, spreken deze dieren te zamen in hunne beminnelijke taal. Een oppasser, of gozzard, geleidt hen tweemaal 's daags, met de grootste zachtmoedigheid, naar de drinkplaats; vervolgens voert hij hen terug, en biedt dezulken, die de bovenste nesten bewonen, eene gedienstige hand om dezelve te beklimmen. Het verdient opmerking, dat deze goede gozzard dit slag van levende boekerij beter kent dan een geleerde de zijne; want nimmer zal hij een' zijner kweekelingen in eens anders nest plaatsen. Wat den reuk aangaat, kan ik niet nalaten te berigten, dat onze Juffertjes er zich niet mede zouden vereenigen.
Eenige mijlen van Belford aan de zee, ligt een Kasteel, merkwaardig om zijne oudheid, en om het eerwaardig oogmerk, waartoe het tegenwoordig dient. Het draagt den naam van Bamborough; men wil dat het reeds voor twaalfhonderd jaar door den eersten Northumberschen Koning zoude gebouwd zijn. De rots,
| |
| |
op welke het ligt, is zoo steil, dat dezelve alleen van eene zijde kan beklommen worden, alwaar men trappen heeft gemaakt. Op den top ziet men eene menigte puinhoopen, hier en daar verspreid, met zand bedekt; men vindt er nog de overblijfsels van eene groote zaal, en in dezelve eene zwarte plek van een gestadig vuur, welk de gastvrijheid aldaar deed branden. Boven ieder raam is eene pijp, die waarschijnlijk voor een schoorsteen heeft gediend. Het is blijkbaar, dat het in deze zaal zeer sterk moet gerookt hebben; doch dit ongemak wilde niets zeggen voor onze voorouders, die, desniettegenstaande, even goede oogen als wij hadden. Dit Kasteel, nevens de woning en de goederen, daaraan behoorende, heeft een Bisschop van Durham aan de vervulling van de behoeften zijner broederen gewijd. De uitvoerder van zijnen laatsten wil heeft een grooten vierkanten toren, een gedenkteeken van de tijden der Normannen, laten herbouwen en ten voegzamen gebruike gereed maken. Het bovenste gedeelte is een welvoorziene korenzolder, waarvan de behoeftigen, in tijden van gebrek, tot een zeer lagen prijs voorzien worden. De tweede verdieping bevat kamers, van dertig slaapplaatsen voorzien, bestemd ten behoeve der ongelukkigen, die op deze kust schipbreuk lijden. Wanneer het stormt, worden er patroeljes langs de kusten gezonden tot op een asstand van acht mijlen, om te vernemen, of er ook op zee schepen in nood zijn; en om de kustbewoners te verwittigen, dat hunne vereenigde hulp gevorderd wordt, heeft de weldadige Bisschop bevolen, dat er een stuk geschut, boven op den toren geplaatst, zoude gelost worden, en dat door het meerder of minder getal schoten de plaatsen zouden worden aangewezen, alwaar schepen in nood zijn. Aldus worden de kustbewoners in een oogenblik gewaarschuwd, wat zij te doen hebben. Daarenboven zoekt men niet slechts de menschen, maar ook de schepen te behouden; ten dien einde is er altijd de noodige toestel voorhanden, om
dezelve voor schipbreuk te behoeden. Men heeft mij verzekerd, dat duizenden ongelukkigen, in deze gevaarlijke vaarwaters gered, de nagedachtenis des weldadigen Bisschops zegenden, die, zints lang, in het graf sluimert. En ook ik, hoewel ik zijne hulp niet noodig had gehad, zegende zijne gedachtenis, en voelde mijne oogen van tranen overloopen, terwijl ik van
| |
| |
boven uit de ramen der zaal mijn gezigt nederwaarts sloeg op de klippen beneden aan de rots, alwaar de zee vreesselijk brandde.
Niet verre van Berwick, aan de grenzen van Schotland, verdreef eene pijnlijke herinnering deze zachte gewaarwordingen, op het gezigt van den heuvel Hatydon, alwaar de Saxen, in hunnen optogt ter hulpe van de belegerde stad, door eduard den III geslagen werden. De bevelhebber had beloofd, de stad te zullen overgeven na verloop van veertien dagen, indien hij in dien tusschentijd geenen onderstand ontving; tot gijzelaar had hij zijnen eigen Zoon in 's vijands handen gesteld. Den tijd, bij het Verdrag bepaald, verstreken zijnde, weigerde de bevelhebber, seton genaamd, aan de gestelde voorwaarden te voldoen, en zag, boven van den stadsmuur, met de ongevoeligheid van een aloud Romein, zijnen Zoon door beulshanden ombrengen.
Nabij Coldingham lag voormaals een Klooster, voor ongeveer duizend jaren vermaard door de voorbeeldige kuischheid zijner bewoneressen. Deze vrome geestelijke dochters, uit vreeze dat de Denen inbreuk zouden maken op de trouwe, welke zij haren hemelschen bruidegom beloofd hadden, sneden allen zich neus en lippen af. Duur kwam dit moedig bedrijf de geestelijken te staan: want de woeste overwinnaars het Klooster in brand hebbende gestoken, werden zij allen eene prooi der vlammen. Hare kuische ijver, dank zij den hemel! vindt heden geene navolging.
Beneden Cartonheuvel, digt bij Edimburg, ligt eene diepe vallei, in welke voormaals twee schouwspelen van verschillenden aard vertoond werden, welke de verbeelding den reiziger nog heden vertegenwoordigt; men verbrandde aldaar tooveressen, en men hield er steekspelen. Ik heb eene anekdote hooren verhalen, die bewijst, dat onder de laatstgenoemde feesten zich ook bij wijlen een weinig tooverij mengde. De Graaf bothwell, op zekeren dag in vollen galop naar den ring stekende, trof het hart van maria stuart!
In het meer Lochleven heb ik een eiland gezien, op hetwelk die ongelukkige Koningin gevangen heeft gezeten. Men ziet er nog oude torens, door wier ramen zij ongetwijfeld dikmaals met hare oogen om den geliefden douglas heeft geroepen, die haar redder was.
| |
| |
Eenige Historieschrijvers beweren, dat hij door de aanbieding van de juweelen der Koninginne zich had laten omkoopen; doch deze oude lieden bedachten niet, dat, voor een jong en vurig man als douglas, twee schoone ongen de schitterendste van alle edele gesteenten zijn.
Indien men een naauwkeurig denkbeeld wil hebben van het vermogen der schoone Vrouwen, moet men die bekoorlijke sekse elders dan op de kusten van Cothnest gezien hebben. Men bereidt hier, van een mengsel van kalksteen, turf en zeeplanten, een mest, welken de vrouwen al zuchtende op haren rug naar de velden dragen, in manden, welke hare souvereine meesters door middel van vorken zoo zwaar beladen als zij kunnen. Niet zeer behagelijk is het vertoon van een vijftig- of zestigtal ellendige vrouwen, achter elkander loopende, of liever kruipende, allen onder een zwaren last gekromd.
De ommelanden van Netherby bestaan uit een groot moeras, welk men heeft droog gemaakt en bebouwd. Iet bijzonders gebeurde hier, nu vijf-en-dertig jaren verleden; het moeras Solway (Solwaymoor), hoewel hooger liggende dan de bebouwde landen, diende zints lang tot eene kom voor de stilstaande wateren, welke zich aldaar verzamelden, en met eene korst overtrokken, waaruit eene soort van turf ontstond. De boeren deden er hun voordeel mede; maar, door aanhoudend graven, werd de korst allengskens dunner; een zware regen vernietigde eindelijk dezelve, en deed de slibberige wateren uit hunne schuilplaats te voorschijn komen. Een landman, digt bij het moeras woonachtig, hoorde, op zekeren nacht, in de maand November, een ongewoon gedruisch; met een lantaren gaat hij naar buiten, en ziet een klomp dik en zwart water zijne woning naderen; hij geeft een gil; het geheele huis is ontsteld; zonder tijdverzuim bergen eenigen zich geheel naakt; anderen worden door het slibberig water in hunne bedden verrast; naauwelijks hebben zij den tijd om op het dak te klimmen; aldaar hooren zij, in het midden van een duisteren nacht, een verward gedruisch, schrikwekkende sissingen, en zij verbeelden zich, dat de geheele aarde met slijk bedekt is. Aldus brengen zij, in den grootsten angst, het overige van den nacht door, tot dat zij, met het aanbreken van den dag, uit
| |
| |
hunnen gevaarlijken stand, niet zonder groote zwarigheden, verlost worden. Nu zag men vierhonderd morgens goed land met slibber bedekt, om verre geworpene en tot aan het dak overstroomde huizen, verdronken vee, de grensscheidingen der velden weggespoeld, eindelijk de geheele vallei in een zwart meer, en het moeras zelve in eene diepe waterkom veranderd!
In het Kasteel van Langholm zag ik een zonderling werktuig, waarvan men bij ouds zich bediende om de kwade tongen te straffen; het is eene soort van ring, die om het hoofd des kwaadsprekers naauwkeurig sluit, terwijl de punt van een zeer scherp ijzer naar binnen in den mond steekt, en het schuldige deel doorboort.
In het Graafschap Renfrow ligt eene zeer onaangename stad, Paisley genaamd, alwaar, voor zeventig of tachtig jaren, eene achtenswaardige Vrouw woonde, wier naam verdient, bij de nakomelingschap gedacht te worden. Mejuffrouw wittar (zoo heette zij) had uit Holland verscheiden gereedschappen overgebragt om garen te bereiden, door middel van welke zij in haar gezin eene kleine fabrijk aanleide. De buren, door nieuwsgierigheid gelokt, bleven niet in gebreke om hare nijverheid te bewonderen en na te volgen; zij lieten zich door haar onderrigten, en tegenwoordig wordt in deze, voormaals zoo armoedige stad, jaarlijks voor vijftigduizend ponden sterlings wit garen bereid. Deze tak van nijverheid, door een gedeelte van Schotland verspreid, is aldaar hoogst belangrijk geworden.
Laten wij nu naar de Hebrides-eilanden oversteken. De opgezetenen leiden aldaar een ellendig leven; dit belet niet, dat zij een hoogen ouderdom bereiken; op het klein eiland Jura ziet men dikmaals grijsaards van negentig jaren het zwaarste werk verrigten. Zekere gillour mac-iren bereikte een veel hooger ouderdom dan de vermaarde thomas parr: want in zijn eigen huis heeft hij honderd tachtig maal het Kersfeest gevierd. Op het eiland Ilay slaat men nog veel geloof aan betooveringen en waarzeggerijen. Een ongelukkig minnaar tracht zich op zijnen gelukkigen medevrijer op dezelfde wijze te wreken als de herder alphesibeus bij virgilius; hij leide drie knoopen in drie draden van verschillende kleuren, en, bij elken
| |
| |
knoop, deed hij eene bede, om op zijnen medevrijer alle de schande te doen nederdalen, die eenen jongen echtgenoot kan grieven; doch deze wreekte zich door eene tegenbetoovering, welke hij meende dat niet mislukken konde, leggende een stuk gelds op den linker voet, en zich voor het Altaar plaatsende met een uitgetrokken schoen. Op het eiland Colonsay was voormaals een Heilige, columba genaamd, zeer berucht: den Heilige daar gelaten; doch gewisselijk was die columba niet zeer beminnelijk: want zoo afkeerig was hij van de schoone sekse, dat hij zelfs niet gedoogde dat eene Koe zijne kuische woning naderde. De wonderen der natuur te Staffa ga ik met stilzwijgen voorbij; iedereen kent dezelve; en indien al iemand dezelve niet kende, zoude ik er niet van willen spreken: want wie zoude deze prachtige tooneelen durven beschrijven?
Het geheele land rondom Inverness werd, nu tusschen de zestig en zeventig jaren verleden, van roovers bewoond. Zij waren op hunne wijze fatsoenlijke lieden, biddende God, eer zij op een plondertogt uitgingen, dat hij hun een rijken buit wilde geven, en hunnen eed getrouw houdende. Elk hunner had zijnen eigen eed; de eene zwoer bij zijnen dolk, een andere bij zijne sabel, een derde bij den Bijbel; den eed alleen, welken ieder deed, hield hij. Voor het overige waren zij zeer herbergzaam; men konde zich op hun verlaten, nadat men zich aan hunne bescheidenheid had overgegeven.
De connedies, twee roovers van deze bende, namen den Pretendent in hunne bescherming, en verrieden hem niet, hoewel er een zeer hooge prijs op zijn hoofd gesteld was. Dikmaals roofden zij voor hem, en plonderden op zekeren dag de toerusting van een Engelsch' Generaal, alleen met oogmerk om hem schoon linnen te bezorgen. Lang daarna werd een van hun, welken geene dertig duizend ponden sterlings hadden kunnen verleiden, gehangen, omdat hij eene Koe had gestolen!
Trouweloosheid was, onder deze roovers, eene ongehoorde misdaad, die met den dood gestraft werd. Hun opperhoofd had zijne raden en onderbevelhebbers. Veel vermogt op hun de welsprekendheid. Indien iemand aan de betaling van de schuld van een rijk man niet konde komen,
| |
| |
was hij geregtigd om voor zoo veel die schuld bedroeg hem vee te ontstelen; en nadat hij zijnen roof in zekerheid had gebragt, was hij verpligt, daarvan opgave te doen aan het opperhoofd, en hem alles ter hand stellen, indien men hem niet op eene andere wijze voldeed. Deze plondergeest was een gevolg der aanhoudende oorlogen, welke de opperhoofden van verschillende aanhangen in die afgelegene oorden onderling voerden; zij duurden zoo lang, tot dat cromwell, door eene regtmatige strengheid, de rust in het land herstelde.
(Het slot hierna.) |
|