| |
Brief van eenen menschenvriend aan heeren letteroefenaars, over den wedloop op schaatsen, door vrouwen, om een gouden oorijzer, gehouden in januarij 1809, in de steden Leeuwarden en Groningen, en in den dorpe Zuidbroek.
Mijne Heeren!
Wanneer eene Rijdpartij op Schaatsen, in Februarij 1805, ter behaling van het uitgeloofd Gouden Oorijzer, te Leeuwarden, door gehuwde zoo wel als ongehuwde Vrouwen, geschiedde, rekende ik dit IJsvermaak, gelijk men het noemde, eene ernstige, veel minder openbare toetse van het nadenkend verstand onwaardig; zag het aan voor den uitvloed eener vrolijke, doch onbezonnen luim van weinige Rijken, die althans geene gezette berisping verdiende, en vleide mij, deze Gebeurtenis, hoezeer door eenen grooten zamenvloed van menschen en de uitgave eener Plaat vereeuwigd, zoude niet ligtelijk herhaald worden bij eenen volgenden strengen winter. Ik bedroog mij echter te dezen: dit zonderling en verderfelijk spel, den naam eener Uitspanninge in onze verlichte tijden onwaardig, heeft men bij de duurzame en felle vorst, in Januarij dezes jaars, niet alleen in reeds gemelde Stad, maar ook te Groningen en in het aanzienlijk Dorp Zuidbroek, met er daad hernieuwd; alleen, voor zoo veel ik wete, zijn ditwerf geene gehuwde Vrouwen tot de mededinging toegelaten. De ophef nu en loftuiting, waarmede men, in onze Dagbladen, deze Wedloopen vermeld, en niet zonder aanprijzing, onder den bedriegelijken titel van een waarlijk Nationaal ver- | |
| |
maak, heeft zoeken te billijken; deszelfs herhaling en uitbreiding in het Noorderdeel van ons Vaderland; en eindelijk het blijkbaar bewijs, hoe weinig onze Heeren der fatsoenlijke wereld nadenken over hunne verlustigingen en het werk hunner grilzieke luimen: dit alles noopt mij de pen op te vatten, en voor dit mijn geschrijf eene plaats te verzoeken in Uw geacht Maandwerk. Te zeer toch ben ik een Vriend der beminnelijke Sekse, en van onze frissche Landjeugd, dat ik mij harer niet zoude aantrekken; dat ik de minvermogenden onder dezelve (welke eene dwaze eerzucht, of, om beter te zeggen, hare zwakheid voor een gouden oorijzer en andere
kostbaarheden wegsleepte, om hare gezondheid in de waagschaal te stellen, en tevens zich bloot te geven aan gevaar van nog ergeren aard) nalaten kan, voortaan, zoo mogelijk, te ontrukken aan eene zoo verderfelijke verzoeking, als haar de ijdelheid spande. Is het noodig dat ik, om dit doel te treffen, onze zich noemende Liefhebbers der Meisjes en van het IJsvermaak eenigzins te hard aan boord kome, ik hoop daarvoor verschooning te erlangen uit achting voor dat beminnenswaardig deel onzer Landgenooten, die van sommigen hunner welligt weinig beter geliefd worden, dan door de kat het muisje, waarmede zij dartelt. Denkt echter niet, Mijne Heeren! dat ik ten oogmerk heb, naar den toon der mode in de grootere Steden van Holland, of uit eene overdreven zedekunde, het schaatsrijden af te keuren, het zij van onze Boerendochters, het zij ook van onze Jufferschap en min aanzienlijke Vrouwen in ons gewest. Voor haar, door de weelde niet ontzenuwd, door geene verwijfde opvoeding bedorven, acht ik die gezonde ligchaamsbeweging, met matiging van ijver en onder gepaste voorzorgen verrigt, eerder heilzaam en aanprijzenswaardig, dan verachtelijk of laag. Trouwens in een Land met water zoo doorsneden als het onze, en waar bovendien het reizen in den winter voor de meesten onmogelijk, voor anderen hoogst lastig is, moet, uit den aard der zaak zelve, dit Nationaal vermaak en behoefte tevens stand houden, tegen alle vooroordeelen en bedillingen aan. Maar juist hierom is de uitvlugt ijdel, die voorwendt dat men deze oefening onder de Vrouwen hebbe aan te kweeken, door prijs te stellen op hare vaardigheid in dezelve. Immers, gelijk een oude Dichter aanmerkt,
Hetgeen van zelve wast, behoeft men niet te zaaijen.
Overigens, daar toch de Wedloop plaats greep, wil ik niet ontveinzen, met verbazing, en niet zonder eenig genoegen, dat uit verwondering opwelt, de snelheid, vaardigheid en kracht aanschouwd te hebben, waarmede althans de beste Rijdsters, binnen weinige sekonden, hare baan afleiden: hoe- | |
| |
wel ik nu bijkans over mijne nieuwsgierigheid mij schame, en het gezegde van ovidius geduriglijk voor mijnen geest zweeft:
Cur aliquid vidi, cur noxia lumina feci.
Intusschen vereischt de onzijdigheid van mij, dit regt te laten wedervaren aan Heeren Beleggers van het waarlijk wreed vermaak, dat zij tegen het verkleumen der onbezonnen Mededingsters naar het uitgeloofd sieraad alle vereischte zorge droegen, en deswege haren dank verdiend hebben. Dan laat ik ter zake komen. Toegestaan het zij voor eene enkele reize geoorloofd, of verschoonlijk, ter Volksuitspanning bij eenen strengen winter, den Wedloop van Mannen op Schaatsen door kracht van geschenken aan te moedigen en te laten verrigten. Dezen ten minste, aan zwaarderen arbeid gewoon, en van de Natuur zelve sterk gespierd, schijnen ons voor zulke vermoeijenis eenigzins berekend. Bij stilstand van nuttiger werk door nijpende koude mag voor hun al verders die forsche ligchaamsoefening niet onvoordeelig zijn: en kan het ook zijne waarde hebben, dat zij, in dringende bezigheden, of wel eens tot hulp van ongelukkigen in dreigenden nood, zich met de meest mogelijke snelheid eenen weg weten te banen over het ijs. Maar welk eene onbedachtzaamheid, ontbloot van allen gevoel, is het niet, tot zulk een moordend spel de zwakkere Kunne op te winden, door blinkend goud en sieraadjen te verlokken? - Vrouwen, welker bestemming is voor het huisselijk leven en tot de moederlijke zorgen, hebben geen genoegen, geen heil te hopen, wanneer zij buiten haren stillen kring gerukt worden. Zij mogen tot geen prijs, tegen de wet der Scheppinge aan, tot overspanning van kracht en geweldiger bewegingen aangezet worden door onze Sekse, geroepen tot hare bescherming en hulpe. Zedige en eenvoudige Landmeisjes op te roepen tot zoo onzalig spel, is beneden het karakter van weldenkenden. Schaamte verbiedt, dat onze burgerlijke Landdochters, in het openbaar, ten aanzien van duizenden staroogende aanschouwers uit beide seksen, alle de bovenkleederen afleggen, om eenen Wedloop aan te vangen, waarbij hare gezondheid bovendien gevaar kan lijden, en alle bevalligheid van haar ligchaam zich gansch ongunstig zal
vertoonen. Of belooft misschien gezegde oesening haar eenig beter uitzigt tot een gelukkig huwelijk, en zullen zij, in dezen uitmuntende, zich meer lievenswaardig voordoen bij Ouders, Naastbestaanden of Minnaars? Dwaze, die zich hiermede vleit! uitgezonderd misschien de zeer weinige, die men bekroonde. Edoch men stelle hiertegen de bedenkelijke gemeenzaamheid en verkeering onzer hupsche Landmeisjes, wier gelaat en schoonheid dezen of genen wulp- | |
| |
schen Stedeling bij den Wedloop behaagde: en wie berekent de zedelijke wanordes en deerlijke onheilen, die van daar voor dezelve ontstaan kunnen? maar welke ik, hoezeer zij zich aan mij in een duister verschiet voordoen, niet van daar behoef voor den dag te halen en op den voorgrond te stellen. Hoe het zij, de kieschheid van Grieken en Romeinen, en van geene beschaafde Natie ter wereld, heeft immer aan Vrouwen toegelaten, in het worstelperk of de renbane naar den prijs te dingen. En zouden wij des roem dragen op onze schande? het IJsvermaak, tegen den kreet der rede en gevoel van menschelijkheid, met teedere Vrouwen aangerigt, onder den vereerenden titel van Volksuitspanningen rangschikken? Liever wisschen wij den dag onzer dwaasheid voor altoos uit onze Jaarboeken, en verachten wij den vleijer, die zulken naam misbruiken durfde; liever verbannen wij voor het toekomende dit gruwzaam spel, als een rampzalig overblijfsel van barbaarschheid, gelijk het is en verdient genoemd te worden. Verontwaardiging, dit gevoel en belijd ik, doet mijne borst ontgloeijen: en wie zoude ook een tooneel als dit in zijne afzondering koelzinnig nadenken kunnen? Een tweetal wintersche namiddagen was er noodig, wegens den toevloed van mededingsters naar den prijs, om dezen wreeden kamp te voleindigen: ruim honderdmalen moest van haar de baan worden afgeloopen en langs geijld, alvorens de schrikkelijke en laatste zegepraal konde behaald worden. Welk eene persing der scherpe winterlucht
op hare longen; welke overmatige bewegingen, of liever zigtbare verwringingen en folteringen van een teeder ligchaamsgestel; welke inwendige spanning der spieren, en verhaasten omloop, of jagen des bloeds en der vochten, door de aderen en zwakkere vaten, hadden alzoo niet de arme Meisjes te verduren, die haren eigen gevaarvollen toestand niet inzagen of kenden! Ik zwijg den hevigen schok van menschelijke driften, die daarenboven het kloppend hart en den zwoegenden boezem, vooral der laatste naijverige Wedloopsters, zal ontroerd hebben. De meesten van haar mogen van de uitgestane vermoeijenissen, wegens hare ligchaamssterkte, vaag der jeugd, en welberaamde voorzorgen, geenen blijkbaren hinder ontwaard, geen dadelijk nadeel ondervonden hebben; maar is er iemand, die het verzekeren durft en kan, dat allen de gevolgen van den heilloozen wedstrijd, die bij dezen of genen althans zich laten duchten, geheellijk ontgaan zullen? Verkeerde maagdelijke schaamte of onkunde ontveinzen welligt en verbergen den hinder, dien het ligchaam ontving uit verrukking of geweld aan de teederste deelen toegebragt. Een kwijnend leven en verlies der bloeijendste gezondheid, de wrange vrucht van overspande krachten, openbaart zich mogelijk eerst in latere jaren, wordt bewimpeld, ontveinsd, bedekt, bij de vergeten armoede ligt
| |
| |
doodelijk, en voorzeker noode toegeschreven aan de wezenlijke bron van het moorddadig IJsvermaak. Wat hiervan zij, onder het nastaren op dat tooneel, ontroert mij de bloote vreeze zelfs, dat de onbezonnenheid van een der lievenswaardige Landmeisjes, het zij eene jammerlijke verminking, het zij eene gekrenkte welvaart, het zij de zaden eenes ontijdigen of verhaasten doods, daaruit zoude weggedragen, of bij hetzelve gescheept hebben: en dadelijk zie ik de genoten vreugde in een tooneel van rouw en akeligheid veranderd. Of heeft reeds ergens (zoo wij vernemen) eene bloedbraking, of een ander soortgelijk of even deerniswaardig toeval, eene der Wedloopsters, kort na het buitensporig ijveren, overvallen? Ziet daar dan de vergelding; ziet daar den prijs, welken de kwistige Liefhebbers der Sekse en van het hardrijden, ten koste van hun verlokkend goud gekocht, en op hunne beurt behaald hebben! - Dan, schuiven wij het gordijn voor deze onheilen; ik heb genoeg gezegd, om, wordt zulks noodig, het gezag der Hooge Landsbestuurders, of van den Koning, in te roepen ter stuiting van dit wreedaardig spel. Inmiddels vleije ik mij, dat dusdanige tusschenkomst des Gezags in dezen overbodig, en mogten mijne letteren toereikende zijn, om de oogen onzer Voorstanders en aanzienlijke Begunstigers te openen voor het ongepaste en verderfelijke dezer vrijmoedig gegispte Wedloopen.
Dat men zich dan vergenoege met onze Vriesche en Groninger Paarden om eenen prijs te laten harddraven, maar geen paardenwerk verge van onze Vrouwen, of daartoe voortaan niet weder onze beminnelijke Landmeisjes of vlugge Schaatsrijdsters verlage!
In verwachting dat Uwlieder oordeel, Heeren Schrijvers der Letteroefeningen! in dezen niet van het mijne verschillen zoude, wenschte ik mij van den invloed van Uw Maandwerk te bedienen, almede om hierdoor aan mijn opstel te meerder klem te geven. Voldoet aan dit verlangen, en zijt verzekerd dat ik mij met hoogachting mag noemen,
Mijne Heeren!
Den 1 Februarij
1809.
Uw Vriend en Lezer
Philanthrope. |
|