aanzien, aan zijn' dienst verbonden, kwamen zich voor zijne voeten werpen, om verlof te erlangen van hem eenige raadgevingen te mogen mededeelen. Indedaad, zoodanig een gedrag was niet zeer overeenkomstig de eerste pligten der staatkunde, en niets bovenal meer strijdig met dit spreekwoord, dat alle hovelingen in het oog zoeken te houden: ‘Twist niet onvoorzigtig over alles; de mislagen der grooten aan den dag brengen, is zelf een' grooten misslag begaan.’
Ondertusschen de gehoorzaamheid en de dankbaarheid schrijven de ondergeschikten bijzondere pligten voor, en zij zouden zelfs zich aan het snoodst verraad schuldig maken, indien zij een' raad, die hunne opperhoofden nuttig was, verzwegen.
Deze overwegingen noopten zonder twijfel de dienaars van den Kadi om hem tot rede te brengen. ‘Smoor,’ zeiden zij tegen hem, ‘smoor deze rampzalige drift; de waardigheid van een' regter is te edel, te heilig, om haar door zulk eene straf bare zwakheid te bezoedelen. Gij kent thans deze vrouw, wier zwakke bekoorlijkheden u hebben kunnen verleiden, en gij hebt zelf gezien, tot welke uitsporigheden zij in staat is. De beleedigingen, waarmede zij u heeft overladen, weêrgalmen nog in onze ooren.’
De Kadi gevoelde de gegrondheid van deze redenen; hij prees zeer sterk hunnen ijver en hunne getrouwheid.
‘Uwe raadgevingen,’ zeide hij tegen hen, ‘zijn maar al te zeer voor mijn' toestand geschikt, en uwe drangredenen zonder tegenspraak. Indien de rede mij van de liefde genezen kon, ik zou u gaarne aanhooren. Lastert mij zoo veel gij wilt; maar bedenkt, dat men nooit de huid van een' Ethiopier wit bleeken kon!’ Na dat hij dus gesproken had, belastte hij eenige zendelingen, om alle mogelijke pogingen op het hart zijner geliefde te doen; en om des te zekerder te slagen, spaarde hij geen goud, wetende, dat, wie goud in zijne beurs heeft, zeiden kracht in zijn' arm ontbreekt, en dat de genen, wien men dit kostelijk metaal in de oogen laat schitteren, zich zeer diep buigen, al hadden zij een' stalen ruggraat.
Indedaad, het meisje werd handelbaarder, en na weinig tijds gaf zij zich over aan de begeerte van haren minnaar. Weldra berigtte men den Opperheer, dat de Kadi alle nachten in weelde doorbragt, met een meisje in den arm en een glas in de hand, en dat, in plaats van te slapen, hij zich vermaakte met drinken en zingen. Zie hier het lied, dat hij zong in zijne verliefde krankzinnigheid:
‘De haan heeft dezen nacht nog niet op zijn gewoonlijk uur gekraaid, uit vrees van het vermaak te storen van twee gelieven, onverzaadhaar van streelingen en genietingen. De