en over de opgenomene taak, het onderwijzen van het teederst voorwerp zijner liefde, dat hij to rade werd, zijn ontwerp verder uit te breiden, en het ruime veld der Grieksche letterkunde voor mij te openen. Met kleine moeite maakte ik mij van de Grieksche spraakkunst meester, en ik vond in die taal eene liefelijkheid, die de kleine zwarigheden, welke ik somtijds ontmoette, rijkelijk vergoedde. Na het Nieuwe Testament, las ik de Cyropoedia van xenophon, de Redevoeringen van demosthenes, de Zamenspraken van plato, en de Ilias en Odyssea van homerus. Dat ik, uit die lekture, geene geringe voordeelen trok, kan niet ontkend worden; doch het bloote vermaak daarvan was voor mij eene genoegzame vergelding. Ik vond mij in staat om uit de hoofdbron te kunnen drinken, terwijl anderen zich met den afgeleiden en troebelen stroom moesten behelpen. Duidelijk bleek mij, dat geene vertalingen, hoe naauwkeurig zij ook den zin van het oorspronkelijke overbragten, de schoonheden der tale konden uitdrukken. Ik vond mij in de gelegenheid om met eigen oogen de schriften te kunnen raadplegen, in de bewoudering van welke de wereld al lang heeft overeengestemd, doch van welke mijne sexe, meestal, tegen alle reden, werd uitgesloten. Dit beschouwde ik als een uitmuntend voorregt, en eigende mij uit dien hoofde eenige waarde toe; doch ik hoop en geloof, dat ik dezulken niet verachtte, die, alleenlijk bij mangel aan gelegenheid, daaraan geen deel hadden.
Weinig moeite kostte het mij nu, door middel van het Latijn, ook het Engelsch, Fransch en Italiaansch te leeren; en mijn vader was van oordeel, dat dezelve eenen hedendaagschen Geleerde onvermijdelijk noodzakelijk zijn. In 't Fransch las ik rollin, boileau, fontenelle, voiture, bruyere, rousseau, voltaire en marmontel; in 't Italiaansch, petrarcha, tasso, ariosto, guicciardin, en de Cortegiano van castiglio. Alle deze bragten mij een vermaak aan, 't welk ik verzekerd ben, dat een iegelijk, die daartoe de gelegenheid bezit, zich zal aanschaffen.
Na den grond der taalkennisse gelegd te hebben, 't welk ik geloof dat zelden, met een goeden uitslag, behalve in de vroegere levensjaren, geschiedt, gaf mij mijn vader vrijheid, om met de voortbrengsels van mijn vaderland mijnen kennislust te voeden. De kundigheden, die ik had verzameld, stelden mij in staat om dezelve met oordeel te lezen, en alle hunne zinspelingen te verstaan. Zoo mild zijn de beste Schrijvers met aanhalingen, dat ik niet kan nalaten te denken, dat dezulken, die in de oude talen onbedreven zijn, dikmaals zich zelve over hunne onmagt moeten beklagen, om den verborgenen schat te ontdekken. Gretig las ik de voornaamste Dichters en Historieschrijvers, en had bovenal vermaak in het opzamelen van levensbijzonderheden van voorname mannen. Na eene