de vermaarde Man een meerder en belangrijker letterkundige arbeid waardig is: maar hem, in den huishoudelijken kring, als een' weldadigen Grijsaard af te malen, hem zijnen Landgenooten als zoodanig voor te stellen, is zijn doel geweest; en hierin is hij voortreffelijk geslaagd, zoo als dadelijk aan onze Lezers zal blijken, die gewisselijk reeds van ons veriangen, dat wij hen met dezen huishoudelijken erasmus wat nader in kennis brengen.
Reeds het begin van het stuk stelt ons hiertoe in staat. Het gordijn wordt opgehaald ... en zie daar terstond onzen grooten erasmus, zich beklagende over haat, nijd, laster enz. en op de wijzen van: Femmes, voulez-vous eprouver? en Je suis natif de Ferrare, een paar allerliefste vaudevilles zingende, waarin, wel is waar, de Man een weinig gromt, doch het weder goed maakt en zich troost met deze krachtige aanspraak aan zichzelven:
‘Dus vriend Erasmus, niet gebromd,
Daar gij 'er nog heelhuids afkomt.’
Voorts uit eenen jongen schilders leerling op eene vertrouwelijke en regt looze manier de bekentenis lokkende, dat deze verliefd, tot over de obren verliefd is; wijders aan een jong, lief en vrolijk meisje (het voorwerp van des jongelings genegenheid) zeer galant eenige douceurs zeggende, haar over liefde en trouw onderhoudende, in het voorbijgaan de Resencenten een' veeg gevende, en op eene zeer beschaafde en kiesche wijze den lust tot trouwen van een jong meisje met den lust tot eten van eenen hongerigen Resencent vergelijkende; nogmaals een airtje opdrennende over de nieuwsgierigheid der Vrouwtjes, en eindelijk het tooneel, als een behendig koppelaar, al keuvelende verlatende, niet zonder het lieve meisje nog een oud Hollandsch spreekwoord te hebben geleerd, namelijk: dat de zon in het water schijnt?!
Wat dunkt u wel, Lezers! van dezen huishoudelijken erasmus? Het is jammer, zult gij zeggen, dat hij zoo spoedig aftreedt. Ja! maar gij wordt schadeloos gesteld. De jonge schilders leerling en het piepjonge meisje blijven op het tooneel, en de jonge schilders leerling (die een oogenblik te voren aan erasmus had verzekerd, dat hij zijne neiging in het diepst der ziel wilde verbergen, dit Land moest en wilde verlaten, enz.) verrast u op staanden voet met eene liefdesverklaring naar den nieuwsten smaak, en het piepjonge meisje (dat een oogenblik te voren aan erasmus gezegd had, dat de gedachte om in den Echt te treden nog nooit in haar opgekomen was) slaat op staanden voet toe, en bevestigt dus ipso facto hetgeen erasmus zoo geestig en kiesch van den