ter proeve, hieromtrent des Schrijvers behandeling en verklaring mededeelen. Nadat bij de geneeswijze van den Engelschen Scheepsheelmeester kellie, door middel van tourniquets, die deze bij den aanval der tusschenpoozende Koorts, of kort vóór haar eerste tijdperk, aanwendde, medegedeeld heeft, verzekert de Schrijver, dat sterke linnen doeken genoegzaam dit doel kunnen bereiken, en zelfs de voorkeur verdienen. Heelkundige werktuigen toch boezemen vrees in, en drukken in het tegenwoordige geval de slagaderen, daar het hier alleen op de drukking der aderen aankomt. Wil men nu den zieken aan de genezing door genoemde binding onderwerpen, men drage, indien zulks noodig zij, voor eene geringe buikontlasting zorg, bevelende hem zijn bed te houden en den aanval der Koorts af te wachten. Dat deze aanstaande is, geven de gewone en bij Geneeskundigen bekende verschijnselen te kennen. Nu worden, digt bij den oksel, om een van beide armen, en om de dije van de tegenovergestelde zijde bij de knie, of ook daar, waar men in de afzetting der knie boven de dije de tourniquet gewoon is aan te leggen, de banden zoo sterk toegebonden als de zieke verdragen kan, wel toeziende dat zij niet de dieper dan de aders liggende slagaders drukken, omdat daardoor het doel missen zou. Men behoort wijders deze banden, op zijn minst gedurende zes minuten, soms langer, wel eens een kwartier uurs en langer, indien de Koorts niet eerder wijkt, te laten liggen, en niet eerder weg te nemen. Wanneer men nu zulks, bij herhaalden aanval der koortskoude, zorgvuldig herhaalt, zal men bespeuren, dat deze aanvallen, zoo al niet geheel ophouden, ten minste korter worden en allengs afnemen. Op deze wijze zullen bitter zoutachtige, ligt versterkende, zoogenoemde oplossende of openende middelen de wegneming der Koorts volvoeren.
Om de wijze van werking dezer binding, door den kouden aanval der Koorts te onderdrukken, te verklaren, neemt de Schrijver de theorie van den beroemden fr. hoffmann aan, vaststellende, dat de koude, dat zwaar verschijnsel, waardoor de Koorts haar der natuur vijandig vermogen uitoefent, eenen staat van krampachtige zamentrekking op de oppervlakte des ligchaams daarstelt, waardoor, de huidvaatjes en vezeltjes hevig zamengetrokken zijnde, de toevloed van het bloed naar de grootere vaten met geweld vermeerderd wordt, en het hart in zijn werkvermogen beletten en onderdrukken zou, indien niet het vermogen der natuur door terugwerking en opbruising deze huidkramp ontspande en overwon. Wat doet nu de binding, bij den aanval der koortskoude aangelegd? Daar de aders meer naar buiten of op de oppervlakte des ligchaams gelegen zijn dan de slagaders, wordt door deze huidbinding juist belet, dat het bloed minder in hoeveelheid en min hevig in de grootere aders, die naar het hart loopen, terug vloeit, noch