gen moeten rangschikken? hij toont aan: onder de vrijwillige, dat is, onder de zoodanige, tot welke de Koning bij de Israëlieten de toestemming of goedkeuring van den Senaat noodig had; terwijl hij aantoont, dat die Senaat, bestond zij nog, zekerlijk toestemming en goedkeuring in het tegenwoordig geval zou geven; hetwelk hij bondig betoogt: omdat de Koning van Holland den Israëlieten dezelfde regten, als aan alle deszelfs onderdanen, toekent, en uitgestrekte eerbewijzingen en voordeelen verleend heeft, blijkens onder andere het versieren van een' der waardigste medeleden van die Gemeente, den vriend des Opperrabbijns, den Heer im. capadose, vermaard Arts, wien den Koning in deszelfs goedheid, uit eigen beweging, de verdiensten van dit lid erkennende, onmiddellijk in deszelfs kapittel tot Ridder dier Orde benoemd heeft; - en vooral, omdat de Koning volle vrijheid van Godsdienst aan de Israëlieten verleent, enz.
Maar daar in deze soort van oorlogen niet alleen sommigen van den krijgsdienst werden uitgezonderd, volgens deuter. XX:5, 6, 7. maar ook ‘alvorens den slag te beginnen, zich de krijgsminister, zijnde een priester, op eene hoogte begaf, onder andere afkondigingen, zich aldus uitlatende: wie is de man die bevreesd is, en een week hart heeft? hij kere naar zijn huis’ enz. zoo is het tweede gedeelte der Leerrede niet minder naauwkeurig bewerkt en belangrijk, ‘strekkende om de ijdele vrees te doen verdwijnen, welke zoo vele beschroomdheid tot het opvatten der wapenen, in, en het uitgaan naar den krijg veroorzaakt.’ Hier wordt dan eerst geleeraard, dat hij, die bevreesd is en een week hart heeft, iemand is, die voor de zonden, welke hij gepleegd heeft, vreest; voorts betoogd, dat de zonde den mensch de menschelijke eigenschappen beneemt, en vooral eenen zeer nadeeligen invloed op de oogen heeft. Indien wij nu den Rabbijn verder wel begrijpen, in hetgeen hij zegt van het waarnemen der plegtigheden van hunnen heiligen godsdienst en hunnen goddelijken eerdienst, dan komt zijne redenering hierop uit: dat deze vrees volkomen moet vervallen, door den wil van den Koning, dat deze Israëlietische krijgslieden als een afzonderlijk ligchaam blijven, opdat hun vrijheid gelaten worde tot deze godsdienstige verrigtingen, en daar het blijkt uit hoogstdeszelfs koninklijk en onveranderlijk woord, dat als zij in garnizoen liggen, er niemand