Hij verdeelt zijne A ademische Verhandeling in twee Hoofddeelen, waa van 't eerste, bl. 5-140, de voorstelling en verdediging van des Schrijvers gevoelen bevat, terwijl dan eerst in 't tweede, bl. 141-209, de menigerlei gevoelens van andersdenkenden beöordeeld worden. Wij kunnen dit ook op zichzelve niet afkeuren, hoewel 't in diervoege, als de Schrijver er mede is te werk gegaan, aanleiding gegeven heeft tot vele noodelooze herhalingen, die ons onder 't lezen, de kundige Schrijver houde ons deze aanmerking ten goede, des te meer tegengestaan hebben, omdat buiten dat de geheele wijze van behandeling in 't langwijlige moest loopen. 't Heeft hem namelijk goedgedacht, en dit verdient in de daad geprezen te worden, alle plaatsen van 't Nieuwe Verbond, waar deze benaming voorkomt, oplettend na te gaan, en derzelver waren zin te onderzoeken. Maar hierbij voegt hij dan telkens, vooral bij dezulken, wier uitlegging eenige bedenkelijkheid heeft, eene op zichzelve doorgaans niet ongepaste wederlegging van andere verklaringen, die dan naderhand nog eens opzettelijk opgegeven en tegengesproken worden. Deze wederlegging wordt in dier voege veelal des te meer vervelend, omdat op de meeste plaatsen bijna 't zelfde antwoord past, slechts gewijzigd naar 't klein verschil, dat hier en daar 't verband geeft, waarin zij voorkomen.
't Zou met den aard van ons Tijdschrift weinig strooken, om den inhoud dezer Verhandeling nader te leeren kennen, van de groote menigte van verschillende gevoelens, die in dezelve ten toets gebragt worden, verslag te doen. Wij vergenoegen ons met de korte opgave van 't gevoelen, dat de Schrijver aanneemt, en in de daad met zeer waarschijnlijke gronden verdedigt. Hij is 't in de hoofdzaak eens met beza, semler, storr, herder, eichhorn, en uit de onzen wetstein, van herwerden, g. kuypers, p. abresch, van hamelsveld, rooijaards en vele anderen, die bl. 69-73 opgeteld worden, (waarbij men er nog wel meer had kunnen voegen) en daarin overeenstemmen, dat deze benaming op 't Messiasschap van den Zoon van Maria ziet, en als zoodanig ontleend is uit Dan. VII:13, of althans, met toespeling op die godspraak, gebruikt wordt. Men had echter, zijns oordeels, daarbij nader behooren te bepalen, dat hij dus genoemd wordt, als zijnde die