Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 597]
| |
Zedekundige Schoonheden der Ouden, of keur van Spreuken, Gezegden en Verhalen, getrokken uit Latijnsche Schrijvers, door N.G. van Kampen. Hde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1808. In gr. 8vo. 280 Bl.Met dubbel verdienden lof hebben wij het Eerste Deel dezes Werks aangekondigd, en te dier gelegenheid des Heeren van kampen's geheele plan ontvouwd. Wij mogen overzulks onze Lezers derwaarts henen wijzenGa naar voetnoot(*). - De voortzetting ligt hier voor ons. Met lof gewaagden wij van de korte, fraaije en doelmatige Levensberigten der Schrijveren, door hem gebezigd; en aangemerkt de Opsteller, in het thans uitgegeven Deel, zich bediend had van drie Schrijvers, bij het voorgaande niet gebezigd, te weten suetonius, quintilianus en aulus gellius, oordeelde hij het gepast, ook zijne Lezers, in een Berigt voor dit Tweede Deel, met die Mannen bekend te maken. Hij doet zulks met die kortheid en doelmatigheid, welke wij, ten aanzien van de Levensberigten voor het Eerste Deel, prezen. De Hoofdinhoud van het voorhanden liggend Deel heeft ten opschrift: Verpligtingen van den Mensch in 't algemeen. Voorts handelt hij over de Gronden der Zedelijkheid; over de Verpligtingen van den Mensch aan het Opperwezen; over den Lust tot Wijsheid en Wetenschap. Verder zamelt hij op, wat de Ouden gezegd hebben over Arbeidzaamheid, Regtvaardigheid, Oorlogsregten, Goede Trouw, Waarheidsliefde in doen en spreken; geeft eene vergelijking op van gestrenge en zachte Deugd; laat zich bepaald hooren over Menschlievendheid, Goedertierenheid, Weldadigheid, Verzoenlijkheid, Medelijden en Dankbaarheid. Op deze Deugden volgen de zwarte Ondeugden, Ondankbaarheid, Wreedheid, Onverzoenlijkheid, Valschheid, Trouweloosheid en Verraad. Meer Geschiedenissen in dit, dan in het voorgaande Deel, voorkomende, waren er eenige onder, welker aanhaling meer ophelderings, uit de gelegenheid en omstandigheden ontleend, vorderde, dan voegelijk in eene korte aanwijzing aan den voetder bladzijde kon geschieden. In die gevallen dient eene tusschenvoeging, wel- | |
[pagina 598]
| |
ke den Lezer in het standpunt brengt, noodig, om het bedoelde geval, en het te dier gelegenheid gezegde of gebeurde, regt te doen bevatten. Dan in dit alles heeft hij de kortheid zeer in acht genomen, om den Lezer te onderrigten, zonder hem van het doel te verwijderen. Eene handelwijze, welke nuttig is en lof verdient, wanneer men in aanmerking neemt, voor welke personen hij zijnen arbeid voornamelijk heeft ingerigt, in de Voorrede des Eersten Deels ontvouwd, en door ons in de Aankondiging overgenomen. Het lijdt geen tegenspraak, of de Deugden, hier aangeprezen, en de Ondeugden, hier gewraakt, door de stem der oude Wijsgeeren en de pen der Geschiedboekeren, zijn van dien stempel, dat hunne gezegden deswegen, in onze tale, eene meerdere bekendheid hebben, dan over 't algemeen de stoffe, in het Eerste Deel behandeld; doch zij vielen in des Schrijvers plan, en heeft hij op een' oordeelkundigen trant dezelve bijgebragt. Alleen zullen sommige aangetogene plaatsen, van seneca inzonderheid, wat lang vallen; doch deze Schrijver moest bijgebragt worden, gelijk hij schreef. Voorbeelden aan te halen van de hier aangevoerde plaatsen, spreekt van zelve, behoort tot het plan onzer Letteroefeningen niet. Onvermeld kunnen wij niet laten, hoe van kampen zich een warm vriend van het Christendom betoont, en in dit Deel, even als in het vorige, veelvuldige gelegenheden aantreft, om des blijk te geven; doende zulks op eene ongedwongene wijze, en in eenen trant, die aanduidt, hoe hij uit volle overtuiging zijns harten spreekt. Het schoone, het treffende der Heidensche Wijzen verdonkert en verzwakt hij niet, en soms strekken zijne korte aanmerkingen, om Christenen, die de Leer des Christendoms verbasterd en misvormd hebben, of slecht beleven, naar verdiensten te gispen; doch altoos met die zedigheid en behoedzaamheid, welke beide zoo zeer de pen van van kampen besturen. Een gunstig ontvangen van zijnen verdienstelijken arbeid moedige den jeugdigen Schrijver aan, die bij beide de Genootschappen van teyler zich met zoo veel lofs heeft bekend gemaakt, en met Eeregoud en Zilver werd bekroond. |
|