| |
Cajus Caecilius Plinius Secundus, door Mr. M.C. van Hall. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1809. Gr. 8vo. Bl. VII. en 203.
Alle beöefenaars van de schriften der OUdeen kennen de brieven van den beminnelijken plinius, en velen hunner stellen dezelve onder hunne meestgelief koosde Werken, wier lezing voor hun verstand, smaak en hart van gelijk belang is. Geen wonder dus, dat de uitmuntende van hall in die lezing, reeds voor vele jaren, en vooral onder het doorworstelen der vele moeijelijke hindernissen, van zijnen vroegeren meer openbaren levensweg onafscheidelijk, dikwerf een aangenaam rustpunt vond, 't welk, terwijl het zijn hart bekoorde, en zijn gevoel voor het zedelijk schoone opwekte, ook zijnen geest met de belangrijkste overdenkingen bezig hield. De gemelde brieven toch vertoonen ons plinius, als eenen beschaafden en deugdzamen man, die, zonder eerzuchtig te zijn, de ware eer, de achting zijner tijdgenooten, op zijne eigene zedelijke waardij gegrond, en daarnaar berekend, hoogschatte; die een schuldeloos blijmoedig, een verstandig en gezellig leven met eene bestendige betrachting van onopgesmukte deugd, ter vol- | |
| |
making der menschelijke zamenleving, en ter veredeling zijner eigene gelukzaligheid, in de schoonste overeenstemming met elkanderen wist te vereenigen; en die onder het schrikbewind van nero en domitiaan behouden bleef, om, onder de uitmuntende regering van den goeden en wijzen trajaan, den ten val neigenden kolos van het Romeinsche Rijk te helpen staande houden, en aan de volgende Eeuwen, ter bewondering en navolging, over te brengen het voorbeeld dier echte, maar zeldzame grootheid, met welke hij onder zijne Landgenooten, met stillen luister, uitblonk. Door de schoonheid van dit beeld bekoord, wilde de Heer van hall hetzelve in een tafereel voor zijne Landgenooten schetsen, en had in den beginne ten oogmerk, om in den gewonen vorm eener Lofrede het karakter van plinius af te malen:
‘dan,’ zegt hij, ‘zoo wel eigen vermaak als andere bedenkingen deden mij besluiten, tot het voorgestelde doel eenen anderen vorm te kiezen, ingerigt, om mijne Lezers te plaatsen op het tooneel, en als het ware in den tijd, op en kort na welken plinius zijne schoone en goede, toen vooral zeldzame rol volspeeld had. - Om hierin, (zonder van de geschiedkundige waarheid in eenig hoofdpunt af te wijken,) wel te slagen, en tevens overal door verscheidenheid zoo veel mogelijk te behagen, heb ik getracht, eenigen zijner Landgenooten, korten tijd na zijn, door mij verondersteld, overlijden, zonder wezenlijke verdichring, over hem te doen spreken, hun nu eens derzelver [hunne] eigene woorden, dan wederom die van anderen, of die zij, naar mijn gevoel, in de omstandigheid, waarin ik hen geplaatst had, zonden hebben kunnen bezigen, in den mond leggende. - Dit gaf mij van zelve en telkens aanleiding, om niet alleen beschrijvingen en gebeurtenissen, die tot het leven van plinius en de zeden van zijnen tijd betrekking hebben gehad, hier en elders in te vlechten, maar ook, om het goede en voortreffelijke, hetgeen [hetwelk] zijn uitmuntend leven overal aanbiedt, voor te stellen, op eene wijze, voor welke de statige gang eener gewone lofrede voorzeker niet vatbaar is: - in de laatste vindt men overal den Redenaar, die zijnen Toehoorders het beeld van zijnen Held, met kunst afgemaald, aanwijst; in de eerste bewerking verliest men den Schrijver geheel uit het oog, om zich alleen met zijn [deszelfs] onderwerp te onderhouden. - De Lezer zal,
| |
| |
om die reden, in mijnen arbeid vruchteloos dien schroomvallig-regelmatigen zamenhang zoeken, welken men van eenen Schrijver, die zijn onderwerp in eenen meer kunstmatigen vorm voordraagt, vorderen kan: de natuurlijke loop en leiding van gesprekken is afwisselend en gemeenzaam; het eene denkbeeld brengt het andere ongezocht voort; de eene gedachte voert ongemerkt tot eene andere, en gelukkig is het dan, wanneer daarbij de eenheid van belang en het hoofddoel der zamenstelling niet verloren gaat: terwijl eindelijk de grootste kunst in soortgelijke tafereelen is, het verbergen van alles, wat den Lezer aan eenige [aan den Lezer eenige] kunstbewerking zoude kunnen herinneren. - Het een en ander mij ten regel stellende, heb ik ook daar, wanneer eene uitweiding of afwending mij, ter bereiking van mijn oogmerk, noodzakelijk of natuurlijk toescheen, die altijd gepoogd met het hoofdonderwerp in verband te brengen, om alzoo die doelmatige, maar ongezochte eenheid te bewaren, zonder welke het beeld, dat ik trachtte te schilderen, door de verscheidenheid der bijsieraden, zich aan het oog, als het ware, zoude onttrokken hebben, daarbij tevens, zoo veel ik vermogt, zorgende, dat de schijnbaar onregelmatige en daarom natuurlijke gang der gesprekken, door eene in het oog loopende naauwkeurigheid, niet verloren ging.’
Wij hebben en de belangrijkheid van het onderwerp, en de gronden voor de wijze van behandeling met de eigene woorden des Schrijvers opgegeven; het eerste, omdat wij zulks niet beter wisten uit te drukken; het tweede, omdat deze oordeelkundige ontwikkeling dier gronden ons juist gepast voorkwam, om onzen Lezeren vooraf het gunstigste denkbeeld van de behandeling zelve in te boezemen. Hij toch, die zoo wel toont te weten, wat, en waarom hij zoo doet, is hoogstwaarschijnlijk ook de regt geschikte man, om de regelen, die hij voorschrijft, op de beste wijze in uitoefening te brengen.
Wat nu die gronden aanbelangt; wij zijn het met den Heer van hall daarin volkomen eens, op eene bijzonderheid na. Wij gelooven, namelijk, dat er tot de wijze van behandeling, door hem gekozen, meer kunst gevorderd wordt, dan tot eene Lofrede in den gewonen vorm, terwijl zijn betoog schijnt te onderstellen, dat zulk eene Lofrede, door hem meer kunstmatig genoemd, ook meerdere kunst vereischt. Is het de grootste opgave in de
| |
| |
kunst, de kunst te verbergen; dan zeker vordert zulk eene behandeling, die alles, wat men zeggen wil, als ongezocht en van zelven aangebragt doet voorkomen, een hoogeren graad van kunst, dan eene eigenlijk gezegde Lofrede, die bepaald aangelegd is, om den Held in alle de betrekkingen, waarin hij kan beschouwd worden, achtervolgens voor te stellen, zonder dat men noodig heeft, iedere nieuwe bijzonderheid door den een' of anderen, uit het voorgaande ontleenden, trek aan te kondigen en met het geheel in verband te brengen. Het is dus, onzes oordeels, alleen zedigheid, die den Heer van hall zoo heeft doen spreken; of zijne woorden zijn een bewijs van de gemakkelijkheid, waarmede hij, als een groot kunstenaar, een kunstwerk heeft zamengesteld, 't welk een bekrompener vernuft oneindige moeite zou gekost hebben. Wat hier ook van zij; hij is, naar ons inzien, in den door hem gekozen' vorm van behandeling allergelukkigst geslaagd, en heeft daardoor zijne keus, zoo mogelijk, nog beter, dan door zijne opgegevene gronden, geregtvaardigd.
Hij doet euphrates, den Wijsgeer, uit de ballingschap, waarin hij, onder de regering van domitiaan, met zoo vele andere geleerden gezonden was, in Italie terug keeren en zich naar het Toscaansche Landgoed van plinius, zijnen vriend, spoeden, kort nadat deze overleden is. Euphrates vindt dus alles in droefheid, bijzonder calpurnia, de beminnelijke echtgenoote van den deugdzamen plinius. Gelijk nu dit eerste tooneel ons reeds de gunstigste gevoelens omtrent den overledenen inboezemt, zoo worden wij daarin vervolgens hoe langer hoe meer versterkt, wanneer in onderscheidene gesprekken tusschen euphrates en drie andere vrienden van plinius, namelijk romanus, den Blijspeldichter, aan wien vele brieven van plinius gerigt zijn, quinctilianus, den Redenaar en oordeelkundigen kunstregter, den leermeester van plinius, en eindelijk tacitus, den uitmuntenden Geschiedschrijver, plinius ons wordt geschetst in alle mogelijke betrekkingen, waarin hij kan beschonwd worden, en in die alle blijkt, onze achting, liefde en bewondering bijna onbepaald te verdienen. De aanleiding tot de gesprekken, en derzelver gang is zoo natuurlijk en ongezocht, dat wij, in aanmerking nemende, dat de stoffe daartoe vooraf voorhanden en als gegeven was, en dus derzelver verwerking noodzakelijk en
| |
| |
streng doelmatig geweest is, niet kunnen nalaten, dit Werk als kunstgewrocht een meesterstuk te noemen.
De stoffe is, gelijk van zelf spreekt, meest uit de brieven van plinius ontleend: echter hebben de meeste der andere, ons overgeblevene, Latijnsche Schrijvers daartoe het hunne geleverd. Zoo veel belezenheid en ware geleerdheid de Heer van hall hierdoor aan den dag legt, even veel oordeel en smaak toont hij in de gepaste aanvoering en juiste aaneenschakeling van de onderscheidene bouwstoffen, zoodat alles volkomen het voorkomen van een oorspronkelijk geschrift behoudt, behalve waar uitdrukkelijk in den tekst zelven de woorden van plinius of anderen worden opgegeven. En met dat al zijn de vertalingen der aangehaalde plaatsen zeer getrouw, en de navolgingen van anderen zeer naauwkeurig ten aanzien der zaken. Ook de dichterlijke vertaling van plaatsen uit virgilius, horatius, lucanus, juvenalis en anderen, hier en daar voorkomende, zijn zoodanig, als men die van den Heer van hall verwachten kan en moet.
Wij zouden gaarne van een en ander eene proeve aan onze Lezers geven; doch wij laten dit na, zoo om onze Recensie niet te uitvoerig te doen worden, als omdat wij hopen en verwachten, reeds genoegd gezegd te hebben, om alle Lezers van smaak en kunde tot de lezing van het Werk zelf uit te lokken. Wij durven hun verzekeren, dat zij het met de grootste voldoening weder uit de handen zullen leggen.
Een aantal Vignetten, door onzen beroemden vinkeles gegraveerd, en tot onderscheidene tooneelen, die hier geschetst worden, betrekkelijk, zet aan het Werk niet weinig sieraad bij, 't welk buitendien zeer fraai van letterdruk is. Jammer maar, dat de stijl, taal en druk van dit uitmuntende Werk door eenige onnaauwkeurigheden en misslagen worden ontluisterd. Wij hebben daarvan, bij het doorlezen, nog breeder lijst aangeteekend, dan achter het Werk zelf te vinden is: doch wij zullen ze terughouden, omdat wij reeds uitvoerig genoeg zijn geweest. |
|