Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 549]
| |
Verhandelingen, ter nasporinge van de Wetten en Gesteldheid onzes Vaderlands, waarbij gevoegd zijn eenige Analecta tot dezelve betrekkelijk. Door een Genootschap te Groningen Pro excolendo Jure Patrio. IVde Deel 2de Stuk. Te Groningen, bij W. Wouters en W. Zuidema. 1809.
| |
[pagina 550]
| |
gave van dit Stuk; doch dat, ‘nu er eindelijk een vooruitzigt is op een meer gevestigd bestuur, en de lust tot meerdere en opzettelijke beoefening der oudheidkundige werken schijnt hernieuwd te zijn, het Genootschap niet langer heeft willen aarzelen, om aan het verlangen van velen te voldoen.’ Wij wenschen van harte, dat eene doorgaande bestendigheid van zaken en een steeds blijkbaar toenemende lust tot beoefening van dit vak van Vaderlandsche letterkunde het Genootschap zullen aansporen, om ons, bij kleiner tusschenpoozen, op de vruchten van de vlijt en kundigheden zijner Leden te vergasten, en dat het daarin door geene andere belemmeringen gehinderd zal worden. Welke de inhoud van het tegenwoordig boekdeel zij, ziet men uit den bovengemelden tweeden of afzonderlijken titel. - Het voorname stuk is het eerst geplaatste, of het Land-regt van Wedde- en Westwoldinge-land, verklaard en opgehelderd door wijlen Mr. abraham quevellerius van swinderen, voormaals Raad in het Departementaal Geregtshof van Groningen, overleden den 18 van Zomermaand des voorleden jaars, aan wien, in het Voorberigt, een kort maar vereerend getuigenis gegeven wordt. Het Genootschap had reeds den 3 van Louwmaand 1803 besloten ‘dit Landregt, tot algemeen nut voor de Regtbanken en anderen, in het oorspronkelijke, en met de vertaling van den Heer van swinderen er neven, te laten drukken, en de opheldering der duistere plaatsen, als noten, onder aan den tekst er bij te voegen,’ juist zoo, als wij het nu hier ontvangen hebben. Het is waar, bij sommigen kon de bedenking wel rijzen, dat, na de invoering van een nieuw en algemeen Lijfstraffelijk en Burgerlijk Wetboek, waarbij alle andere Statutaire Wetten, in de onderscheidene Departementen, ophouden eene verbindende kracht te hebben, de uitgaaf van dit Westerwoldsch Landregt en de opheldering daarvan minder nuttig, ja welligt overbodig, kan schijnen; doch te regt wordt daarop, met de woorden van den Hoogleeraar gratama, geantwoord, dat het ‘nog lange van nut kan zijn tot opheldering van regtsgeschillen, die nog naar de oude wetgeving beslecht moeten worden, terwijl het, als stuk van Letter- en Oudheid-kunde, en voor de geschiedenis der wetgevende wijsheid, immer zijne waarde blijft behouden.’ | |
[pagina 551]
| |
Wat het stuk zelf aangaat: het is hetzelfde Landregt van Westerwolde van het jaar 1470, hetwelk het laatst in dezen bundel voorkomt, doch zoo als het, door zekere Commissarissen van den Spaanschen Koning, philips II, als Heer der Nederlanden, ter afdoeninge van de geschillen, welke tusschen de ingezetenen van Westwoldingerland en hunnen Drossaard plaats hadden, bij hunne uitspraak, hier als ter inleiding aan het hoofd geplaatst, op den 5 December 1566 en 4 December 1567, voor het vervolg is vastgesteld, dat is (zoo als zij zich uitdrukken) ‘vermeerderd, verbeterd, verklaard, veranderd, gecorrigeerd, verminderd, en eenige articulen, als niet noodig, en niet meer in gebruik wezende, geheel of ten deele uitgedaan en uitgelaten.’ - De oude tekst en de vertaling of verklaring van den Heer van swinderen zijn tegen over elkanderen gedrukt. - Vertaling of verklaring zeggen wij, omdat de uitgevers zelve deze uitdrukkingen verwisselen. Ook is wel het werk van den Heer van swinderen meest vertaling, doch niet geheel. Somtijds is het meer omschrijving, en misschien zelfs meer, dan, ten aanzien van wetten, waarin het meestal op de letter aankomt, vereischt werd. Beter ware het welligt geweest, altijd, zoo na mogelijk, letterlijk over te brengen, en, waar eene omschrijving tot opheldering noodig was, dezelve in de aanteekeningen onder den tekst te plaatsen. Ook hadden eenige wetten wel zakelijke toelichting noodig gehad, indien men zich daartoe in staat bevond; dewijl zij nu, in weerwil der omschrijving, somtijds nog onverstaanbaar gebleven zijn. Omtrent eenigen mag men twijfelen, of de zin wél geraden zij, bij voorbeeld artikel 96 en anderen. Zeker is elders de vertaling niet juist, bij voorbeeld in art. 53, alwaar tenzij dat de vader dezelsde hantering dede zijn moest: ten ware de vader daar deel in had - art. 63, waar staat: indien op gemeenen grond water staat, daar nut van komen kan, in plaats van: indien op gemeenen grond, daar nut van komen kan, water staat - art. 200, alwaar, in plaats van doch durven zich met hem geenszins verzoenen, staan moest: en behoeven zich ook niet met hem te verzoenen. - art. 265, waar men, voor korter konde afdoen, lezen moest: korter behoorde af te doen. - art. 267, tot kenning des regts, voor, den regten genoeg. - art. 271. dan met toestemming der eigenaren der aanzwettende lan- | |
[pagina 552]
| |
den, voor, met toestemming van wederzijden, dat is van de beide eigenaren der hoven zelven, waarvan gesproken wordt. - art. 272. daar het erfgoed van her gekomen is, voor, van de zijde, daar, enz. - Wij hadden daar zoo even het woord aanzwettende, hetwelk in Groningen gangbaar schijnt voor belend, naast gelegen. Men ontmoet het nog eens in art. 279, en in art. 66 heeft men, in dezelfde beteekenis, bezwet, beiden herkomstig van het oud Friesche swetten, bij kiliaan attingere limites agri, conterminum sive confinem esse. In Holland kent men deze woorden zoo min, als bevredigen voor bevrijden, in art. 67 en 119. - zijner zake verlustig zijn, voor, zijne zaak verliezen, in art. 170. - uitdrijving voor weghaling of verkoop van in beslag genomen goed. - In art. 255 zijn de woorden met waringe, dat is met ware, of koopmanschap, in de vertaling overgeslagen. Zoo ook, in het volgend artikel, die Schuttenkoninck, bij ons Wapenkoning. Ook leest men daar schutten voor schutters. - De aanteekeningen onder den tekst zijn taal- en oudheid-kundig, en de meesten keurig en voor den letter-minnaar belangrijk. Achter aan is nog een Register der woorden gevoegd, welke in de aanteekeningen zijn opgehelderd. De nuttigheid hiervan zal elk erkennen. De plaatselijke beschrijving van westwoldingerland enz., door den meer dan tachtigjarigen Hoogleeraar de rhoer, is uitmuntend, en zal elk overtuigen, dat het Genootschap niets overdreven heeft, toen het, in de Voorrede, van dezen verdienstelijken Grijsaard zeide, dat hij, bij eene sterke ligchaamsgesteldheid, nog eene vlugheid van geest bezit, waarin somtijds het vuur der jeugd herleeft. Wij wenschen van harte, dat dit nog lange van Hem gezegd zal mogen worden, en verblijden ons, dat men dit fraaije stuk niet heeft achtergehouden, omdat, in den Tegenwoordigen Staat van Stad en Lande, reeds eene plaatselijke beschrijving van Westwoldingerland gegeven is. Het geheel, en inzonderheid de berigten wegens Bellingwolde, Blijham, de beiden Pekels de Langeakker-schans, de Bourtange enz., zullen met het grootst genoegen gelezen worden, ook door den beoefenaar der Vaderlandsche Geschied- Oudheid- en Letter-kunde.
Wij melden nog, ten besluite, dat men, volgens het Westwoldinger Landregt, iemand van zijne beide oogen, voeten, | |
[pagina 553]
| |
of handen, berooven kon voor zestig Embder Guldens, en van één oog enz. voor de helft van dien prijs. Ja men kon hem aan één oog blind slaan, mits het slechts in 't hoofd bleef zitten, of aan één hand of voet verlammen, mits hij het lid slechts aan 't lijf hield, voor twintig Guldens. - Het wegnemen van neus, lippen, tong of ooren kostte dertig. - Wie iemand ééne ribbe in stukken sloeg, moest twee mark, elk van vierentwintig Groninger stuivers, betalen; en voor vierentwintig mark kon hij er hem twee of meer breken. Eene vrouw of jonge dochter konde men van hare borsten berooven, en eenen man nog veel erger verminken, mede voor zestig Guldens, enz. En deze fraaije wetten werden, nog in de jaren 1566 en 1567, bij vernieuwing, vastgesteld! en het heette een uitstekend Voorregt zulke heerlijke wetten te hebben! - Geze gende Hervorming! welke ruwheden zijn, door Uwen invloed, niet beschaafd! |
|