nes. Vertrouwelijkheid en liefdegehoorzaamheid omtrent Jezus. IV. Pilatus. Onverschilligheid omtrent Jezus. V. Judas. Ergernis aan Jezus. VI. Kajafas en de farizeën. Haat tegen Jezus. VII. Het joodsche
volk. Wankelmoedigheid omtrent Jezus. Deze korte opgave toont het oogpunt, waaruit hier ieder karakter voornamelijk wordt beschouwd; en in deze dagen vooral moge dit werkje voor velen een nuttig en aangenaam leesboek zijn! Gedachten, als b.v. de volgende, worden voor velen vruchtbaar ten goede!
‘Ook dit verheugt mij, dat Hij (jezus) liefde jegens Hem acht; dat Hij gaarne geliefd werd van de genen, die hem kenden. Het zou mij lang zoo aangenaam niet zijn, als Hij zich enkel als een koel zedemeester getoond; als Hij, b.v. gezegd had: Ik wil niets, dan dat gij deugdzaam en goed zijt, dat gij mijne voorschriften volbrengt, en u naar mijn voorbeeld vormt. Voor het overige is het mij om 't even, wat gij van mijn' persoon gevoelt. Het gaat mij niet aan, of gij ooit aan mij denkt, of niet, of gij naar mij verlangt, of niet, en of gij gaarn iets voor mij doen zoudt - als gij slechts doet, wat ik wil. - Ik zeg: het zou mij niet zoo aangenaam zijn, als Hij dus gesproken had. Want wie niet geliefd wil zijn, wie geen prijs op liefde stelt, dien heeft men ook niet lief. Ik zou dan ook niet zoo gaarn doen hetgeen Hij zegt, omdat Hij, die het mij gezegd heeft, mij minder zou aangaan. Maar Hij is ook niets minder dan zoo; hoe dikwijls men het ons thans wijs wil maken. Waarlijk, in maria kon Hij, bij deze gelegenheid, geen gehoorzamen van zijne geboden hoogschatten; hetgeen zij deed, had Hij immers nooit bevolen. Het zalven op zich zelve kon Hij toch zeker geen goed werk noemen. Dit was toch eene uitgave van 3co zestehalven op zichzelve niet. Hij schatte de liefde tot zijnen persoon, dit aan Hem gehechte, van Hem vervulde hart; Hij achtte den eerbied en de teederheid, uit welke de geheele handeling voortvloeide. En bij zoo vele gelegenheden zeide Hij het immers uitdrukkelijk, dat Hem aan liefde voor zijn persoon gelegen was. Driemaal vraagt hij petrus: - niet: wilt gij mijne geboden gehoorzamen? - maar: “Hebt gij mij lief?” - Haar is veel vergeven,’ zegt Hij van de vertrouwende vrouw, ‘want zij heeft veel lief.’ En tegen zijne leerlingen zegt Hij immers uitdrukkelijk: ‘Wie vader