Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Aeneas van Virgilius. IIIde en IVde Zang. In Nederduitsche verzen gevolgd. Door N.C. Brinkman, Wed. C. van Streek. Te Amsterdam, bij A.B. Saakes. 1809. In gr. 8vo.Bij eene vorige gelegenheid van dezen arbeid der Dichteresse van streek gewagende,Ga naar voetnoot(*) hebben wij rondborstig ons gevoelen geuit over dit zoo moeijelijke werkstuk van navolging; want aan vertaling in vers-maat en rijm, waarbij alle de oorspronkelijke schoonheid en kracht zouden bewaard blijven, durven wij naauwelijks denken. Aangenaam vinden wij ons verrast door den voortgang van dezen arbeid, die ons inderdaad geene ongunstige getuigenis wegens den nationalen smaak levert. Maar hoe veel te meer geldt deze erkentenis, daar zij tevens gepaard gaat met de betuiging van de onvergelijkelijk meerdere waarde, welke deze Hollandsche navolging, door hare naauwkeurigheid en ongedwongene eenvoudigheid, boven de twee eerste Zangen bekomen heeft. Verre van zich aan den Franschen delille te binden, gelijk nu en dan te voren blijkbaar was, hecht zich de Dichteres meer aan den oorspronkelijken tekst, en geeft ons den ouden Dichter te rug, zoo als hij inderdaad is, met alle die schoone vinding, met alle die, nu en dan schrik-verhevene, beschrijvingen, waarin hem tot nog toe niemand evenaarde. Dus, bij voorbeeld, waar Aeneas, langs de Italiaansche kusten, Sicilië nadert, bl. 127. lib. III. vs. 414 sqq. De zee, dus zegt men, door verwoestend voort te dringen (,)
(want de oudheid van den tijd baart veel veranderingen!) (:)
scheurde eens Auzoniën gantsch (gansch) van Siciliën (Sicieljen) af,
waarop ze aan beider land (één gewest) verschillende oevers gaf,
en beider velden, als ook beider steden, scheidde;
de fel gedreven stroom trad brandend tusschen beide.
De Scylle is aan uw rech(g)te, en aan uw linkerhand
Charybdis, nooit verzoend, die in haar ingewand
de woeste baren zwelgt, tot driewerf die ter neder
in 't diepst des maalstrooms ploft, en geeslend (geeselt) alsdan weder
| |
[pagina 475]
| |
de sterren met haar schuim. De Scylle is ook verwoed,
daar ze op haar klippenrei elk kiel (schip) verbrijzlen doet. (,)
't hoofd uit de golven heft, ofschoon haar (en hare) rotsspelonken
en holen heimelijk (onzigtbaar voor het oog) aan d'afgrond zijn geklonken, (.)
Alwaar het Latijn meesterlijk is overgebragt:
Dextrum Scylla latus, laevum implacata Charybdis
obsidet, atque imo barathri ter gurgite vastos
sorbet in abruptum fluctus, rursusque sub auras
erigit alternos et sidera verberat undd.
At Scyllam caecis cohibet spelunca latebris,
ora exsertantem et naves in saxa trahentem.
Van gelijken aard is de trotsche beschrijving der vuurbrakende Etna, bl. 137. lib. III. vs. 571 sqq. - sed horrificis juxta tonat Aetna ruinis,
interdumque atram prorumpit ad aethera nubem,
turbine fumantem piceo et candente favillâ
attellitque globos flammarum et sidera lambit;
interdum scopulos avolsaque viscera montis
erigit eructans, liquefactaque saxa sub auras
cum gemitu glomerat, fundoque exaestuat imo.
welke door de Dichteres in dezer voege uitmuntend gevolgd is: - - - - - - doch de Etna lag nabij: (,)
die donderend verwoest, en, stijgend uit zijn kolken,
de gloeijende asch en rook verheft als zwarte wolken! (,)
ontbrande klooten werpt, wier vlam de sterren lekt,
geheele rotz(s)en aan het hart der aarde onttrekt,
afgrijslijk krakend, soms vervarelijke stukken
van bergen scheurt, door hun zelfs 't binnenst hart te ontrukken! (,)
gesmolten steenen spuwt en slingert door de lucht,
terwijl zijn ingewand uit d'afgrond ijslijk zucht.
Kortheid-halve slaan wij de 12 verzen over, welke op deze beschrijving onmiddellijk volgen, en het donder-geraas aan de sabelachtige beweging van den aldaar bedolvenen Reus Encelades toekennen, alwaar de overzetting aan het oorspronkelijke niets toegeeft. Inderdaad, waar dichterlijke schoonheden der oudheid in onze Hollandsche taal zoo meesterlijk worden overgegoten, zonder dat te groote kortheid of uitweiding den ouden puik- | |
[pagina 476]
| |
dichter verlamt, mogen wij reeds zeer gunstig over de geheele navolging oordeelen, terwijl zulke plaatsen uitdrukkelijke proeven zijn van het kunstvermogen. Ook de vergelijking van een aantal andere plaatsen heeft den Recensent in dit gunstige gevoelen ten volle versterkt, en hem overtuigd van de ongelijk meerdere vorderingen, door de Hollandsche Dichteres in de Latijnsche taal gemaakt, welke haar reeds hebben in staat gesteld, en dus verder nog al bekwamer zullen maken in de, zoo na mogelijke, overneming van spreekwijzen en beelden. Dan, hoe veel voortreffelijker de tegenwoordige arbeid boven den vorigen moet geschat worden, houde de Dichteres het ons ten goede, dat wij ter dezer gelegenheid nog eenige aanmerkingen mededeelen. 1. Hecht zich de Dichteres te veel aan enkele woorden, die inderdaad bij Virgilius niet meer dan stopwoorden zijn, om de vers-maat te ordenen. Dus b.v. in het 3de Boek vs. 697 enz., in het Hollandsch bl. 144, heeft men in het Latijn slechts, bij de aanwijzing der Afrikaansche kust, inde tweeen hinc eenmaal, hetgeen beide echter overtollig is: dit nu is in het Hollandsch niet alleen behouden, maar zelfs vermeerderd met voorts van daar; nu; waarop; ook; voorts; wat verder voort; waarna, zelfs tweemaal digt bij elkander. Dergelijke stopwoorden moeten zorgvuldig vermeden worden. 2. Drukt de Dichteres den zin dikwerf niet uit aldaar, waar zelfs de oordeelkunde moet te hulp komen, om den Latijnschen tekst wel te verstaan. Dus b.v. is de plaats, op bl. 135 reg. 5 tot 14, allezins duister. Dit zelfde is ook in het Latijn lib. III. vs. 539 c. sqq.
Et pater Anchises: Bellum, ô terra hospita! portas;
bello armantur equi; bellum haec armenta minantur:
sed tamen idem olim curru succedere sueti
quadrupedes et freno jugo concordia ferre:
spes et pacis, ait & sqq.
Dan, zoodra men de eerste twee verzen vragender wijze leest: Bellum portas? Bello armantur equi? Bellum armenta minantur? is de tegenoverstelling fraai en volkomen. ‘Bedreigt gij ons den krijg, ô duur gastvrije grond?
Rust gij het paard ten strijd? Zou 't lastdier krijg voorspellen!
Maar neen: 't viervoetig ros weet even heen te snellen
voor wagen als voor ploeg, waar hem 't gareel verbindt.
Ja, dit geeft hoop op vreê’ enz.
3. Vordert de Hollandsche taal eene naauwkeuriger woordvoeging, dan hier en daar gevonden wordt. Dus b.v. op bl. 156: | |
[pagina 477]
| |
- - - - de klank der pijlen mengelt(,)
hem hangende op den rug, zich met de feestcijmbaal:
welk, en door de weglating van het zinteeken, en door de strijdige plaatsing van het werkwoord en den wanklank van hem en zich, inderdaad onverstaanbaar is. 4. Boven alles zouden wij der Dichteresse op het ernstigste aanbevelen eene naauwkeurige plaatsing der Lidteekenen, welke zoo veel bijdraagt tot de duidelijkheid. Zoo lezen wij bl. 188: Haar (De) Vrouwen vinden haar door 't doodlijk zwaard geveld,
nog schuimend van haar (het) bloed, dat druipt langs arm en handen (;)
haar kreet ('t geschrei) dringt door 't gewelf (paleis,) langs (door) gallerij en wanden! (:)
deez' máár vliegt door de stad langs al de wegen (straten) hee(ê)n, (;)
de daken siddren van al 't klagen (sidderen van weeklagt) en geween (:)
der Vrouwen kreet weêrgalmt door 't zwerk: zij kermen allen (,)
alsof reeds 's vijands heir (,) bestormend stad en wallen,
Carthaag, of 't oude Tyrr', (of Tyrus of Carthaag) verwoestte door de vlam.
De alhier voorgestelde veranderingen bevestigen, zoo wij meenen, de gegrondheid onzer aanbeveling. Eene gelijke omzigtigheid durven wij aanprijzen omtrent het gebruik der Deelwoorden, der onvolmaakte, in plaatse van tegenwoordige, Tijdwoorden, der veelvuldige Letteruitlatingen, en eindelijk omtrent de afdeeling der Volzinnen, welke hier en daar zeer willekeurig is, en gewis veel zoude winnen, wanneer men niet langer de oude gewoonte volgde, om elken vers-regel met eene hoofdletter te beginnen, maar dezelve alleenlijk bezigde bij den aanvang van eenen volzin, of bij eigene namen van personen of plaatsen. De Dichteres, vertrouwen wij, zal ons deze aanmerkingen wel ten goede houden. Wij deden zulks te meer, omdat wij met genoegen vernemen, dat er eerstdaags een nieuwe prachtige druk van dit klassisch werk zal worden uitgegeven, en wij dus gaarne zouden zien, dat dezelve, zoo naauwkeurig mogelijk, in het licht verscheen. De algemeene toejuiching van haren arbeid moet een prikkel te meer zijn, om alle mogelijke zorgen ter volmakinge van een werk aan te wenden, dat den Hollandschen letter-roem door den tijd in alle opzigten moet handhaven. |
|