Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Mensch, pope's Essay on Men (lees Man) gevolgd door Mr. W. Bilderdijk. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1808. In gr. 8vo. 224 Bl.Des menschen heil is niet (mocht hoogmoed dit beseffen!)
Zich boven 's menschen kring vermetel op te heffen;
Maar dat bepaald genot van ziels- en lichaamskracht,
Dat instemt met den aart en stand van zijn geslacht.
| |
[pagina 427]
| |
Waar, waarom heeft de mensch geene oogen die vergrooten?
De reden is gereed, ô mijn Natuurgenooten!
God plaatste ons op deze aard in 't vak der vliegen niet.
Waar diende ons de oogbol toe, die 't kleenste mijtjen ziet,
Maar 't Hemelsch firmament aan ons gezicht ontrukte?
Waar zulk een fijn gevoel, 't geen zelfs de lichtstraal drukte;
Dat, elke punt der huid, ons van de onduldbre smart
Zieltogend krimpen deed, en 't bloed verstijfde in 't hart?
Een reuk, waardoor de geur, van 't roosjen opgeheven,
Ons 't weeke brein ontstelde, om zinneloos te sneven?
Wat waar 't, indien Natuur ons donderde in een oor,
Dat bevende in 't geruisch der heemlen zich verloor?
Hoe zou men, voor 't muzijk der wandelende sfeeren,
Het lisplend vlerkgeruis(ch) der Zefirs weêr begeeren!
Neen, wat Voorzienigheid of weigert of verleent,
Haar wijsheid is alom met goedheid saamvereend.
Met deze aanhaling, uit den Isten Zang ontleend van den Mensch, door bilderdijk gevolgd naar pope, openen wij ons verslag nopens dit nieuwe voortbrengsel van 's Mans vernust en kunstvermogen. Hem, bij onze Lezers, als Dichter te noemen, is evenveel, ja meer gezegd, dan onze beste losrede ter aanprijzing van dezen zijnen arbeid zou vermogen uit te werken. Van zijne hand immers en den eersten rang, dien hij op den Nederlandschen Pindus bekleedt, laat zich niets middelmatigs, niets anders verwachten dan hetgeen den besten stempel draagt. Ook behelzen bovendien zijne Aanteekeningen, achter het Dichtstuk gevoegd, eenen schat van geleerdheid, menigerlei bewijs van gezuiverden smaak, en rijken voorraad van belezenheid in de schriften der Ouden en een aantal vermaarde Mannen des lateren tijds, in onderscheiden talen. Ongaarne wederhouden wij ons van meerdere proeven aan te voeren uit dit in meer dan éénen zin voortreffelijk Gedicht; dan ons bestek gehengt zulks niet, en de verachtelijke toon, waarop zich bilderdijk omtrent pope en deszelfs oorspronkelijken arbeid bij herhalinge uitlaat, verdient onze ernstige waarneming bij het beoordeelen des Boeks. Men herinnert zich Het Buitenleven van onzen Dichter, gevolgd naar L'Homme des Champs, ou les Georgiques Françaises, van den Abbé delille; en wij weten geenen beteren weg, om zijnen Mensch naar pope te kenteekenen voor onze Landgenooten, dan door dit eene en andere zijner Werken in vergelijking te brengen. Althans in beiden is hij er op uit, om deze buitenlandsche Vernuften, hoezeer door geheel Europa en vooral In ieders Vaderland beroemd, zeer laag te stellen, en zijne meerderheid, niet zonder aanstootelijke zelfverheffing, te doen gevoelen; in beiden heeft hij op eenerlei trant van vrije Navolging deze uitheemsche kunststukken in onze moedertaal | |
[pagina 428]
| |
overgebragt; en over het algemeen mogen wij zeggen, dat zijne verdiensten en wanverdiensten in beiden elkander nagenoeg opwegen, ten zij misschien de afwijkingen en veranderingen van pope's oorspronkelijk Dichtstuk van slechtere keur te schatten zijn, dan die in het Werk van delille. Trouwens de Heer bilderdijk veroorlove ons te zeggen, dat wij in Hem veelmeer den grooten Dichter, dan den Wijsgeer tot hiertoe ontwaard hebben; en dat, naar ons gevoelen, zijn vernuft ligter slagen konde in het verfraaijen van Het Buitenleven naar den Franschen Dichter, dan wel in het verbeteren van den koelzinnigen en bondigen pope, wiens Werk ten meesten van enkele platheden en min kiesche toespelingen eene geringe zuivering vereischte. Immers wij mogen den Vertaler, of, zoo men wil, Navolger, geenen dank toekennen, die door het verminken en eigendunkelijk verdraaijen van des vrijen Brits denkwijze, vooral van deszelfs staatkundige begrippen, en door het inschuiven van eigen werk en vindinge, het oorspronkelijke van pope misvormd en onkennelijk gemaakt heeft voor onze Landgenooten. Een uitheemsch Dichtstuk van gevestigden naam over te brengen, deszelfs schoonheden zich toe te eigenen, vermeende of wezenlijke gebreken niet stilzwijgend te verhelpen, maar op hoogen toon door te strijken, den Opsteller te verlagen, ten einde alzoo eigen verdienste, smaak en meerderheid sterker te doen uitkomen, teekent reeds bij ons eenen trots, dien wij zelfs in eenen bilderdijk niet dulden mogen. Maar het platte, ruwe en ongemanierde van pope's schrijftrant grootendeels op te maken, althans meest aan te dringen, uit verzen, van dien Dichter zelven afgekeurd en verworpen, verraadt eene bedilzucht, waarvan wij een aantal zeer scherpe Aanteekeningen wenschten te kunnen vrijpleiten. Dan, zoo wij dit een en ander overzien, nog blijft het ons ten aanstoot, dat Hij den geest van den Engelschen Whig poogt te verstikken, en in den Buitenlander noode verduurt, dat deszelfs Christendom niet op zijne leest geschoeid is. Doch het Godsdienstige daarlatende, vragen wij den Heere bilderdijk, zoo anders zijne staatkundige begrippen opregt en hem ernst zijn, of hij het niet ten kwade duiden zoude, wanneer een gedeelte van zijn Dichtwerk, met geur van Monarchale gevoelens doortrokken, in Frankrijk bij voorbeeld, verwrongen en opgedischt werd, als gevloeid uit eene Republikeinsche veder, en besmet met zulken asem? Is iemand verpligt, niet zijnen eigen denktrant te volgen, maar dien van anderen uit te drukken, wij vorderen dit van hem, die zich tot vertalen of navolgen van vreemden arbeid leent. De naam des oorspronkelijken Schrijvers op den titel, en eigen vrije keuze, om gezegde taak te ondernemen, of, bij ergernis wegens deszelfs denk- | |
[pagina 429]
| |
wijze, daar te laten, legt hem aan dezen band, en vordert van hem die opregtheid van handel. Geene drogredenen, hoedanige bilderdijk aanvoert, veroorloven dus bij ons zijne overmatige vrijheden. Wij meenen, dat de natuur der zaak zelve eenen iegelijk verpligt, gedachte onschendbare Wet voor het Rijk der Letteren niet te overschreden; of het staat geheel aan den Buitenlander, en diens luimen, van elken Schrijver, dien hij ter hand neemt, in eene andere taal te maken, wat hem gelust; ja, onder schijn van dezen te verbeteren, de grootste ongerijmdheden op deszelfs rekening te stellen en uit te geven in zijnen name. Het heeft alzoo bij ons eene belagchelijke houding, dat wij in den Mensch, door bilderdijk gevolgd naar pope, (die nagenoeg eene halve Eeuw vóór zijnen en onzen leeftijd bloeide) den naam van marat naast dien van catilina lezen, en dat de Engelsche Dichter spreke van eenen Brunswijkschen Arts. Wie is er ook, die niet meesmuilt over den zonderlingen lof, aan de schimmen des Hertogs van Brunswijk, en van den Erfprins frederik, in den IVden Zang, toegezwaaid; terwijl geenerlei bewijs voorhanden is, dat deze wierook als het offer van bilderdijk's dankbaarheid moet worden aangemerkt, behalve dat Hij den onbedachten of minkundigen Lezer in zijne Aanteekeningen achter het Werk hieromtrent te regt wijst. Trouwens wij vonden nog mindere aanleiding, waarom navolgende denkbeeld van pope, Eene andre kracht doet lucht en zee op nieuw beweegen,
En hou' dus 't sterflot van den vroomen Bethel tegen.
op deze wijze door bilderdijk werd uitgedrukt: Zal Brunswijks dikke lucht verandring ondergaan,
Omdat mijn krank gestel haar werking door moet staan?
want, behalve dat ons die dikke Brunswijksche lucht hier vreemd en gezocht genoeg tegenwaait, klonk het voor ons aanstootelijk, dat bilderdijk, terwijl de tegenstelling vereischte, van eenen braven Man of vromen Bethel gewag te maken, juist nu van zichzelven spreke. Pope althans ging hem niet voor, met ingewikkeld aan zijne Lezers in te boezemen: sum pius AEnaeas! Maar ook uit den doorgaanden stijl der Aanteekeningen, die een voornaam gedeelte des Boeks beslaan, oordeelende, is er bij ons geene reden, om aan den Heere bilderdijk groote bescheidenheid toe te kennen. Met geen ander doel bijkans, wij herhalen dit uit verontwaardiging, dan om met zijnen smaak, geleerdheid en kunstvermogen te pralen, schijnt hij alomme pope laag te stellen, en alle verdienste, als Dichter of wijsgeerig Vernuft, hem schier te willen betwisten, ondanks het zeer algemeen gevoelen van het geletterd Europa. Of, wederom, door factiezucht verblind, waagt hij eenen vermetelen uitval, nu tegen | |
[pagina 430]
| |
beroemde Engelschen, dan tegen de bloem der Fransche Regtsgeleerden, montesquieu; maakt diens vermaarden arbeid met eenen stouten pennetrek uit ‘voor harsfenschimmen, voor een werk vol onzin, sofismen, en historische valsheden bij menigte; opgesteld van eenen zoo onkundigen als woeligen, en zoo lichtgeloovigen als onwetenden Schrijver.’ Waartoe, vragen wij, deze Don Quichoterie, dit aanbassen tegen overleden Mannen van den eersten rang? Of kan de Heer bilderdijk deze dichterlijke magtspreuken goedmaken, en der geleerde wereld, die anders denkt, de oogen openen? Hij bewijze zulks dan, gelijk wij hem op dat punt openlijk uitdagen; en wij zullen zijne woorden niet meer voor louter bombast aanzien, maar in hem den apollo zijner Eeuw vereeren. Intusschen, de zaak van pope tegen de eenzijdigheid en verregaande bitterheid van bilderdijk uitvoeriger te handhaven, ligt buiten ons bestek; hoewel het anders, te zijner regtvaardiging in velen, ons niet aan stoffe ontbreken zoude. Wij moeten nog één woord zeggen omtrent de versmading, waarmede ook bilderdijk spreekt over de vroegere Vertalingen van pope's Dichtstuk, en het stilzwijgen, dat hij houdt aangaande die van den Heere pieter van winter. Dat deze bij Hem onbekend zijn zoude, laat zich, bij zijne rijke belezenheid en kunde in het vak der letteren, niet onderstellen of gissen. Zij deelt derhalve in 's Mans algemeene en hatelijke ten toonstelling der gezegde Vertalingen, ‘als het werk van gebrekkige taalkundigen, van kruipende wormen in de Dichterlijke wereld, die slaafsch overbrengen, wat hun goeds of gebrekkigs voorkomt, en die kwalijk den oorspronkelijken Schrijver verstaan!’ Maar op wien toch, vragen wij, komen deze en soortgelijke beschuldigingen neder? Of schermt de Heer bilderdijk ridderlijk daarmede, gelijk een ander tegen molenwieken? Wij althans herinneren ons niet meer dan twee Hollandsche Vertalingen van pope's Essay on Man: de eene van Mej. wolff, geb. bekker, in onrijm, en hierom buiten alle bedenking; de andere die van den Heere p. van winter, zoo hoog bij ons in waarde, dat wij na dezelve, en de behoefte van onzen kleenen omtrek lands daarbij in aanmerking genomen, den lateren arbeid van bilderdijk bijkans voor overtollig aanzien. Naar de les van horatius, is deze dichterlijke overzetting des Heeren van winter een werk van jaren, van herhaalde nalezing en beschaving; die van bilderdijk daarentegen, zoo keurig en uitmuntend doorgaans bearbeid, overtreft dezelve in spoed van opstel, en getuigt alzoo tot eere van zijn vlugger vernuft en vaardiger kunstvermogen. Niet dat wij hierom voor strikte waarheid houden, wat ons de Maker opdischt, ‘dat hij dit stuk’ (het geheele Werk, den | |
[pagina 431]
| |
Isten Zang, of wel een deel van denzelven, zulks blijkt niet op bl. 144) ‘in Brunswijk te bed liggende, en door de Artsen opgegeven, of schreef, of vóórzeide.’ Wij zwijgen liefst op deze wonderspreuk, die trouwens niets of luttel ter zake doet, en keeren weder tot de aangeslagen vergelijking. Wij erkennen mede, dat de oudere Vertaling, schoon hierom niet slaafsch te noemen, eenigzins, door te groote naauwgezetheid des Dichters, die bijkans regel na regel in onze moederspraak overbragt, als een gedwongen kunstwerk zich voordoet; maar juist uit hoofde van die stiptheid leert zij ons de bondigheid en kracht van pope kennen, gelijk hij is, niet zoo als hem iemand wenschen zoude, of zoo als de Heer bilderdijk zich voorstelde ‘dat hij had moeten denken en schrijven;’ en steekt zij alzoo voordeelig af bij deze Navolging van bilderdijk, die geene maat houdt in de vrijheden, afwijkingen en veranderingen, welke hij zich veroorloft, maar den teugel viert aan eigen vernuft en goeddunken. Overigens, en schoon op eenige plaatsen de Vertaling van van winter voor die van bilderdijk moet onderdoen, meer dan eens ook ondervonden wij, de eene tegen de andere lezende, het omgekeerde. Met één woord, verre van zijnen stouten aanval tegen vroegere Vertalingen van pope's Essay on Man toe te stemmen, moeten wij dezen, zoo die op van winter doelde, geheel lasterlijk noemen; en meenen wij bilderdijk geene oneer aan te doen met te zeggen, dat zijn Dichtstuk, hoewel met vlugger pen geschreven, echter in schoonheid van behandeling mag opwegen tegen van winter's Proeve over den Mensch, die jaren arbeids kostede, en zeker boven den zijnen in naauwkeurigheid onze volle goedkeuring wegdraagt. Wij geven ten slotte, en om deze onze vergelijking daardoor te billijken, een enkel staal uit elken Dichter, met bijvoeging van het oorspronkelijke aan den voet des bladsGa naar voetnoot(*). Tegen het einde van den IIIden Zang heeft van winter deze schoone regelen: Laat dwaazen om den vorm van 't hoog bewind vrij kampen,
Die 't best gehandhaafd wordt, voorkomt het best 'slands rampen.
| |
[pagina 432]
| |
Laat d'ijvraar in zijn' waan, die uw geloof weêrstreeft;
't Geloof van hem is goed, die zijnen pligt beleeft.
Het menschdom mooge in hoop, 't mooge in geloof verschillen,
Maar waare menschenmin moet elk betrachten willen;
't Is valsch, all' wat dit groot, dit eenig doelwit wraakt;
En zeker, 't is uit God, all' wat den mensch volmaakt.
Zie hier dezelfde plaats uit bilderdijk: De dwaze twiste of zwoege om 't beste Staatsbewind;
Dat best gehandhaafd wordt, is immer 't best bemind.
Het heil des Volks, zie daar het kenmerk van zijn waarde!
Maar zinloos, die dat heil volmaakt verlangt op de aarde!
Laat ijvraars zonder hart, voor ware Godvrucht doof,
Verwoed in 't harnas treên om 't echte Kerkgeloof;
Wien Gods genade leidt, die stervling kan niet doolen.
Geloof (en Hoop misschien) verdeelt der menschen Scholen;
Maar Liefde is één op aard, en God haar echte bron.
Dit loochnen, is het licht betwisten aan de zon.
Wat 's menschdoms heil weêrstreeft, kan niet waarachtig wezen;
En wat den mensch volmaakt, daarin is God te lezen.
Volmaking is zijn doel, zijn Wezen is volmaakt;
't Moet valsch zijn, wat zijn aart en wat zijn doelwit wraakt.
De reden van bilderdijk's verandering, die best bemind, in stede van pope's best, vermeend heeft te moeten stellen, (in r. 2) en welke hij, als Voorstander van het Monarchaal gezag, in zijne Aanteekening opgeeft, moge de Lezer, des begeerig, naslaan. Daarover, en over de vergelijking zelve, beslisse zijn oordeel, zonder dat wij een woord hier bij voegen, dat hem voorinnemen konde. Ons is het genoeg, wanneer hij beide stukken aanmerkt, als waardig onderling om den prijs te wedijveren, en de Heer bilderdijk zou moeten erkennen, dat zijn Medevertaler van winter eene vereerende uitzondering verdiend had, in zijnen kwalijk geraamden algemeenen uitval en hekeling der vroegere Overzettingen van pope. Kostbaar allezins is de uitvoering van den Mensch van bilderdijk, op schrijfpapier, met Titelvignet, en een viertal schoone Platen, eene voor elken Zang, in het licht gezonden, en in een blaauw cartonnen omslag, tot zeldzaam of zindelijk gebruik althans, ingekleed. Nu, daar de prijs aan deze pracht geëvenredigd is, prale dit Werk in aanzienlijke Boekenkamers, en mogen de Burgers zich voor als nog vergenoegen, den pope zelven door van winter te lezen. |
|