houding, dan het eerste. Het is eene Redevoering, gehouden op de eerste algemeene Vergadering van het Rotterdamsche Genootschap ter bevordering der Koepokinenting, strekkende ten bewijze, ‘dat er eens een tijd geweest is, dat men van deze vuile en walgelijke ziekte, namelijk de zoogenoemde Kinderpokken, in ons werelddeel niets wist, en dat er ook eens een tijd kan geboren worden, waarin zij geheel ophoudt (zoo als in Chili, Guinea, St. Helena, Louiziana, Majorea en elders, waar men dezelve reeds voorlange heeft verbannen) of ten minste vooreerst niet meer zoo zeer woedt, of zoo zeer gevaarlijk is.’
De eerste stelling wordt geschiedkundig bewezen, zoo van het oostelijke, als ook van het westelijke gedeelte onzer aarde. Vervolgens toont de Schrijver, dat de oorzaak der pokken, de pokstof, niet in ons bloed, of in de natuur van ons ligchaam zit, noch in de lucht geteeld, maar door aansteking en besmetting voortgeplant wordt. Als het éénige middel ter wering van dit kwaad wordt opgegeven ‘de met pokstof bezwangerde of besmette lucht op een' goeden afstand van de gezonde menschen te houden, en de gezonde buiten alle gemeenschap met de pokzieke te stellen, of, met één woord, gebruik te maken van hetzelfde middel, dat men in de pest gebruikt.’ Hierop volgt de opgave van eenige middelen ter uitroeijing der Kinderziekte, waarvan velen ernstige behartiging verdienen, namelijk, het oprigten van Pokkenhuizen ter bezorging van allen, welke door de natuurlijke pokken zijn aangetast, het noodzaken der Geneeskundigen ter ontdekking van alle pokkenkranken, het afsnijden van alle gemeenschap dezer zieken met gezonden, het verbieden der gewone inenting met kinderpokstof, het vragen van gezondheidspassen, het onderzoeken der binnenloopende schepen, enz.
Naar keurigheid van stijl en taal zoekt men in deze beide stukken te vergeess.