| |
Discours sur les Progrès des Sciences, Lettres et Arts, depuis MDCCLXXXIX jusqu'à ce jour; ou Compte rendu par l'Institut de France à S.M. l'Empereur et Roi. Avec des Notes sur les Savans, cités dans les rapports et la notice raisonnée de leurs travaux, dans lesquelles on a fait mention des ouvrages publiés en Hollande dans le même intervalle et sur les mêmes matières. En Hollande, chez Immerzeel et Comp. 1809. gr. 8ve. 420 pag.
De voortgang der beschavinge van den menschelijken geest blijft, ten allen tijde, voor elken mensch, die de waarde zijner nature besest, een hoogst belangrijk punt van overweginge. Bevende op het denkbeeld van teruggang, vervrolijkt hij zich te meer in de uitzigten op verheffing, welken zijn leeftijd hem verschaft, en wier gevolgen welligt nog eenige eeuwen voor de toekomst bevatten. Maar hoe veel te zwaarder weegt dit vertrouwen, wanneer niet slechts een enkel Geleerde voor zichzelven deze hope voedt, maar wanneer een aantal van Wijsgeeren zich, na gehouden overzigt, tot dezelfde uitspraak vereenigen, wanneer zij door 's Lands Regering zelve worden geroepen, om dezen verheffenden troost aan de algeheele menschheid te verkondigen! Hoe eenzijdig, toch, deze getuigenis slechts omtrent eene enkele Natie mogt wezen, zoodanige toch is de geaardheid van 's menschen geest, dat elke lichtstraal der waarheid, waar ook rijzende, in den tegenwoordigen toestand der algemeene gezelligheid, overal opgevangen, overal verspreid, en, bij de vermenging der lichtstoffen zelve, noodwendig moet verluisterd worden. Hoe zeer, nu, alle Regeringen, in alle tijden, zich van dezen pligt der opmerkinge en ervaringe omtrent hare eigen Natie hadden behooren te kwijten, is het echter voor den grooten napoleon bewaard, van deze pligtsvervulling
| |
| |
het allereerste voorbeeld te geven. Van hem ontving de verzameling der beroemde Fransche Geleerden, tot één Instituut vereenigd, den vereerenden last, om den staat van wetenschap en kunst, gedurende het tijdsbestek van ten minste het vijfde gedeelte eener eeuw, waar te nemen, en daarvan een naauwkeurig verslag te leveren. En het is dit alhier aangekondigde Werk, dat ons met de vorderingen der Wis- en Natuur-kunde, (waaronder Meet-, Werktuig-, Sterren-, Aardmeet-, Zeevaart-, Schei-, Delfstof-, Kruid-, algemeene Huishoud-, Dieren Genees-kunde begrepen zijn,) der Geschied- en oude Letter-kunde, (waartoe Taal- en Oudheid-kunde behooren,) der hedendaagsche Taal- en Letter-kunde, (met betrekkinge tot de Zedekunde, Wijsbegeerte, Redeneerkunst, Welsprekendheid, fraaije Letteren, Dichten Geschied-kunde, der Fransche Natie in het bijzonder,) en eindelijk met den voortgang der fraaije Kunsten (dat is, der algemeene nijverheid, en bepaaldelijk in de Teeken-, Schilder-, Plaatsnij-, Beeldhouw-, Toon- en Bouw-kunst,) zeer van nabij bekend maakt.
Zoodanig is, dan, de arbeid dier beroemde Mannen, die, als Leden der vier Klassen van het Keizerlijk Fransche Instituut, aan den last des grooten Wetgevers voldeden, en ieder uitheemschen Geleerden in verrukking opvoeren wegens den schat van kennis en oefening, onder de zoo blijkbare medewerking dezer Akademie, in Frankrijk thans voorhanden. Nog hooger, echter, rijst deze waardij in het oog van hem, die zich wilde verledigen, om van dit Werk een beredeneerd verslag te geven, daar duizende bijzonderheden de aandacht te gelijk boeijen, daar eene ongekunstelde voordragt, de toon der waarheid, het gansche onderwerp van ieder afzonderlijk vak zoo kort en krachtig tevens ineendringt, dat eene nadere ontleding, zonder benadeeling van het oorspronkelijke, inderdaad onmogelijk is. De teleurstelling, althans, van den Recensent, bij het nemen van zulk eene proeve, verontschuldigt hem wegens het gemis eener verdere uitbreiding. Hij oordeelt te mogen volstaan met de enkele aanbeveling van dit Werk, als een meesterstuk van zamenstelling, waarin de mededeeling van al het merkwaardige, dat de voortgaande wetenschap en kunst, sedert eene reeks van twintig jaren, in het naburige Frankrijk, heeft opgeleverd, het luisterrijkste tafereel der vorderingen van den menschelijken
| |
| |
geest bevat. Hij verheugt zich zoo veel te meer over de bijzondere gelegenheid, welke een Hollandsch Geleerde aan zijne Landgenooten heeft verschaft, om zulk een meesterstuk ook in dit Land door den druk mede te deelen, hetgeen gewisselijk in handen dient te zijn van eenen ieder, die prijs stelt op den bloei der letteren en op de beschaving, welke daaruit noodwendig moet voortvloeijen.
Bovenal, echter, vond zich de Recensent, onder de lezing dezes Werks, bij uitnemendheid verrast door een Bijvoegsel, dat deszelfs waarde nog ongemeen verheft, Ondanks de volkomenheid, welke daarin moest geroemd worden, bleef hetzelve, uit zijnen eigen aard, voornamelijk tot Frankrijk zelf bepaald: maar zulks thans, door nadere aanmerkingen omtrent personen en zaken, in het Fransche Verslag voorkomende, op te helderen; ook bij deze zelfde gelegenheid den roem der geleerdheid van alle Landen, maar bijzonderlijk van Holland, staande te houden, en door het voertuig der alom bekende Fransche Taal algemeen te verbreiden; dit voorzeker verpligt ieder Hollandschen letterminnaar aan den man, die zich aan zulk eene belangrijke taak heeft willen toewijden. Het is de Heer j.l. kesteloot, dien wij, niet op den titel, maar onder het Voorberigt, niet als den uitgever alleen van het oorspronkelijk Fransche Verslag, maar als bewerker, rangschikker en verzamelaar van dit uitmuntende toevoegsel leeren kennen. Eene letterkundige reis naar Frankrijks Hoofdstad, in de jaren 1806 en 1807, gaf hem gelegenheid tot persoonlijken omgang met vele Fransche Letterkundigen. De naauwkeurige geleerde berigten, ten dien tijde ingewonnen, worden door hem thans medegedeeld. Zij zijn inderdaad een aangenaamst lettergeschenk, en dienen tevens ter aanvullinge van dat vak der Geichiedenis, welk voor ieder Geleerden onontbeerlijk is. Zij maken ons bekend met den rijkdom der kennisse, door gansch Europa verspreid. Zij wekken alzoo van zelve den lust tot uitgebreidere oefening, en (hetgeen vooral zeldzaam is) zij deelen aan uitheemsche Letterkundigen het aandeel mede, welk Holland, ondanks deszelfs beperkte oppervlakte, ondanks de oorlogs-rampen, die hetzelve drukken, hield en bij voortduring blijft houden in den algemeenen roem der letteren.
| |
| |
Onder de menigte van belangrijke Aanteekeningen, welke, even als het Verslag zelf, geen uittreksel toelaten, moet de Recencent bijzonderlijk roemen de uitvoerige berigten wegens de Reis der Heeren humbold en bonpland, bladz. 256 tot 276; wegens de ontdekkingen van den Heer hauy omtrent de Mineralen, bl. 280 tot 284; wegens het Galvanismus, door onderscheidene Natuurkundigen, bl. 295 tot 305; wegens de Scheikundigen van alle Landen, bl. 311 tot 323; wegens onze Hollandsche Natuurkundigen, camper, ingenhousz, deiman en anderen, bl. 289, 322 tot 362; wegens de Geschiedenis der Natuur en de Kruidkunde, door vele beroemde Mannen, bl. 379 tot 395, en andere meer. Slechts eene enkele keer misten wij de namen van Maatschappijen en afzonderlijke Personen uit ons Holland, die in het vak van Wis- en Natuur-kunde (als waarover slechts de Aanteekeningen dezes Deels loopen) met een bijzonder nut hebben gearbeid; zoo als het Leidsche en Amsterdamsche Genootschap der Wiskunde, de Haarlemsche en Zeeuwsche Maatschappij der Wetenschappen, de Heeren aeneae, van beek calkoen, speyert van der eyk, hennert, hesselink, uilkens, en vooral den Heer c. covens, wegens deszelfs nieuwe bewerking der Globe, welke zoo wel voor de Aardrijkskunde in haren beperkten zin, als voor de kennis der Hemelligchamen dient: waarbij wij dan ook gaarne van den arbeid des Heeren blanken, omtrent zijne dubbelde Stoommachine, zouden gewaagd vinden. Dan, hoe gaarne zal niet ieder, die het veel omvattende dezer taak kent, soortgelijke uitlatingen over het hoofd zien, welke bijkans onvermijdelijk zijn! Rec. betuigt den geleerden jongen Schrijver, wiens nederigheid hij allezins toejuicht, zijne openbare erkentenis, en ziet met verlangen dat Vervolg der Aanteekeningen op het Verslag der drie overige Klassen van het Fransche Instituut te gemoet, welk tot de voltooijing dezes Werks
behoort; terwijl hij gerustelijk durft verzekeren, dat hetzelve, even als dit reeds aanwezige, niet enkel welkom zal zijn aan jonge studerende Personen, ter bemoediging van derzelver lust in de beoefening der Wetenschappen, (gelijk de Schrijver, in het Voorberigt, zijnen arbeid nederig doet voorkomen,) maar zelfs aan dooroefende Veteranen, die, bij zoodanige erinnerin- | |
| |
gen, met vrolijkheid terugzien op de baan der letteren, door hun, reeds lang te voren, met eenen mannelijken tred bewandeld. - Met genoegen vernemen wij, dat de Heer kesteloot reeds aan een' tweeden druk van dit eerste gedeelte werkzaam is. |
|