| |
Reizen door Rusland, Duitschland, Zwitserland, Frankrijk en Engeland; door N. Karamsin. Uit het Hoogduitsch vertaald. IIIde Deel. Met Platen. Te Leyden, bij P.H. Trap. 1808. In gr. 8vo. 244 Bl.
Frankrijk en vooral Parijs houden den Schrijver nog bezig gedurende ruim de helft van dit laatste Deel; het leest niet minder onderhoudend, is niet minder rijk van keurigen inhoud dan de vorigen, en wij geven aan hetzelve van harte gaarne al den lof, dien wij aan de vorige Deelen ons verpligt vonden te geven. Al aanstonds op de eerste bladzijde lokte de naam van barthelemy ons uit; ook met levesque, die de Geschiedenis van Rusland beschreven heeft, maakte onze Reiziger kennis, en het is natuurlijk dat hij bij deze gelegenheid over zijn Vaderland, en deszelfs grooten Czaar peter, uitweidt; voorts ontmoet hij marmontel en la harpe. Eene aangename afwisseling geeft de daarop volgende Brief: ‘De Actrice dervieux, welke in hare kunst slechts middelmatig, maar daarom des te bevalliger geweest is, en welke met haar voordeelig ambacht, in een tijdvak van bijna twintig jaren, millioenen gewonnen heeft, kwam op het denkbeeld, om een huis te bouwen, dat aller opmerkzaamheid tot zich zou trekken.’ De Schrijver heeft het gezien. ‘Welke kamers! welk eene pracht! schilderijen, bronzen, marmer, meubelen; alles is kostbaar, alles verblindt de oogen. Het huis is niet groot: maar het vernuft heeft het plan gemaakt, de kunst heeft het gebouwd, de smaak versierd, en de rijkdom de onkosten geschoten. Men vindt hier niets, dat niet fraai
| |
| |
is, en overal is netheid en gemakkelijkheid met smaak en pracht vereenigd. Nadat wij door omtrent vijf kamers gegaan waren, kwamen wij in het allerheiligste - in de slaapkamer, wier wanden met de schoonste schilderijen versierd waren. Hier knielt Hercules voor Omphale, en eenige Liefdegoden rijden op zijne knods. Armida schijnt in een spiegel over hare bevalligheid nog meer verrukt te zijn, dan over de hulde van den naast haar zittenden Rinaldo. Venus ontbindt haren gordel, en reikt hem over - men ziet niet aan wien, maar waarschijnlijk aan de Godin van dezen Tempel. Het oog zoekt - wat denkt gij wel? - het bed van genoegen, 't welk met onverwelkelijke rozen bestrooid is, ziet men op eenige trappen. Hier moet iedere Adonis ongetwijfeld de knieën buigen. Achter de slaapkamer vindt men, in eene middelmatig groote zaal, eene marmeren vaas, om zich te baden. In de hoogte zijn galerijen voor de Muzijkanten - waarschijnlijk plast de Nimf naar de maat. Uit deze zaal komt gij door eene deur der Hesperiden, waar alle wegen met bloemen zijn bestrooid, en duizende geuren de lucht vervullen. Hier en daar ziet men schilderachtige velden en bosschen, en ieder blad, elke plant schijnt uit eene menigte - uit duizenden gekozen te zijn. Het slot van den gang leidt u op eenen bemosten berg, waarop men eene woeste grot ziet, boven welke te lezen staat: de kunst leidt tot de natuur: zij reikt haar vriendelijk de hand: en op eene andere plaats: hier geniet ik het genoegen van het nadenken. Toen een jong Engelschman, welke ons vergezelde, dit opschrift las, riep hij uit: grimace, grimace, Mademoiselle dervieux! - De bezitster van dit huis bewoont de tweede verdieping. Hier zijn de kamers ook wel fraai, maar zij komen echter bij de benedenste kamers in geene vergelijking. Ik
was nieuwsgierig om de Nimf te zien: maar zij verkoos onzigtbaar te blijven: - op eenen divan lag haar corset, een gedenkstuk van hare bevallige gedaante, en een hoofdversiersel met rozenkleurige linten. Een groen zijden gordijn verborg voor ons oog die beroemde schoonheid: en wij durfden het niet wegtrekken. Deze hedendaagsche Ninon heeft dezen toovertempel thans verkocht. Een rijke Amerikaan, uit het getal harer aanbidders, heeft het voor 600,000 Livres gekocht, 't welk de helft der somme is, welke het van bouwen gekost heeft; zoo als men zegt, zal deze minnaar
| |
| |
hetzelve op het eerste soupé, dat hij er in geven zal, aan zijne Godin wederschenken, en een oog van dankbare verrukking zal hem waarschijnlijk daar voor beloonen.’ - Hierop komt de Schrijver op de Akademiën, en geeft ons van de Fransche, die der Wetenschappen, en die der Opschriften, een onderhoudend, oordeelkundig en leerzaam berigt. De volgende Brief geeft ons van de voornaamste straten der hoofdstad het merkwaardige, en is wegens meer dan ééne geschiedkundige bijzonderheid vooral aanmerkelijk; het gesprek van onzen Rus met eene geestige Fransche Dame in de Opera, aan het slot, leest men mede met genoegen. Zoo onderhoudend, zoo leerzaam en afwisselend is geheel het Werk, en het is ons onmogelijk den Schrijver op den voet te volgen en alles aan te stippen. De Koffijhuizen, het Zondagsvermaak van het Parijsch Gemeen, de Badhuizen, het Hotel Dieu, de Koninklijke Bibliotheek, het Observatorium en het prachtig Invalidenhuis vullen wederom eenen Brief. Het zien van de fête de la Rosiere, in het bij Parijs liggend dorpje Surenne, mislukte den Reiziger; doch zijne aanmerkingen over de landelijke onschuld bevallen niet minder, dan zijne beschrijving der Tuinen van den Hertog infantados en de Prinsesse chimer te Issy, door hem op denzelfden dag bezocht. Het Carmeliter Klooster werd door onzen Schrijver druk bezocht, vooral omdat hij zich aan het gezigt der houten bevallige Magdalena van le brun niet verzadigen kon, door welk beeld hij zich bijzonder getroffen voelde, omdat het de gevoelvolle Hertogin la valiere, de Geliefde van lodewijk den XIV, gelijken moet. - Zonderling wint men te Parijs den kost; b.v. men ziet alle dagen in Caffé de Chartres, bij een kop
Bavaroise, een welgekleed man, die een edel voorkomen heeft enz., en deze leeft van den verkoop der aanplakbiljetten, die hij in den nacht van de hoeken der straten afscheurt, en aan de koekenbakkers voor eenige stuivers verkoopt; een ander is pachter van de spelden, die men in den Italiaanschen Schouwburg verliest, enz. Een regte Stoicyn, die steeds in eene mand sliep, en in alles geheel Diogenes scheen te zijn, was ongelukkig vóór des Schrijvers aankomst verdwenen. De Scholen voor stom en doof geborenen van sicard en voor blindgeborenen van huat trokken natuurlijk de aandacht van onzen menschlievenden waarnemer, en in zijn bezoek der on- | |
| |
derscheidene Kerken miskent men den man van smaak en gevoel niet. Eene aangename afwisseling geeft dan weder een Parijsch Gezelschap, waaraan onze Reiziger den Schouwburg opofferde, alzoo men daar een geschrift eener Parijsche Dame zou voorlezen, die er zelve incognito bij tegenwoordig was, plein de profondeur â ce qu'on dit. Een beoordeelend gesprek over voltaire, racine, corneille en crebillon volgde hierop. Versailles, en wat daartoe behoort, gaan wij voorbij. Onze Rus had het genoegen zijne opwachting te maken bij de Echtgenoote van den beroemden vaillant: hij zelf was van huis; zij zeide met zekeren hoogmoed, dat er in de laatste 15 jaren slechts twee onsterfelijke werken in Frankrijk uitgekomen waren, Anacharsis en de Reis van haren Man. Het huis, waar moliere het leven der beste Fransche Schrijvers redde, krijgt ook een bezoek; zij verwenschten het leven, door den wijn verhit, en wilden zich verdrinken. ‘Het is nu nacht, zeide moliere, en niemand ziet ons verheven einde. Laat ons onzen vader Phoebus verwachten, en dan zij geheel
Parijs getuige van den edelen dood zijner kinderen!’ Te St. Denijs liggen de vroegere beheerschers van Frankrijk vreedzaam bij
elkander in hunne graven. Der volgende anecdote moeten wij plaats ruimen. ‘De H. Dionysius predikte eerst het Christendom in Galliën, en werd van de Heidenen te Montmartre ter dood gebragt. De Legende verhaalt, dat hij, na zijne onthoofding, zijn hoofd onder zijn arm genomen, en een fransche mijl verre daarmede geloopen is. Eene Parijsche Dame zeide bij het verhaal van dit wonder: cela n'est pas surprenant; il n'y à que le premier pas, qui coute.’
Eindelijk worden de zoogenoemde meubelen van den Koning, op de plaats van lodewijk den XV, in een groot gebouw, ook bezigtigd; het merkwaardigste van Parijs, volgens het gevoelen van des Schrijvers loonbedienden, een beminnelijk mensch, wiens karakter bij deze gelegenheid zeer aangenaam en voordeelig geteekend wordt. Eh bien, Monsieur? eh bien! qu'en dites vous? - Wij voor ons hadden den Reiziger liever in het bosch van Boulogne op Bagatelle, het beroemde lusthuis van den Graaf d'artois, en op Ermenonville bij het graf van jean jaques, verzeld: maar ook dit, en Chanzilby, en de Nationale Vergadering (1790) gaan wij voorbij.
| |
| |
In Engeland vond de Schrijver alles anders dan hij het tot hiertoe gevonden had; andere huizen, andere straten, andere menschen, andere spijzen - met één woord, hij was als in eene andere wereld. Hij noemt Engeland het land der vrouwelijke schoonheid en bevalligheid. Het gelaat der mannen verdeelt hij in drie klassen: zij zijn of gemelijk, of goedhartig, of dierlijk. Opdat intusschen onze aankondiging niet te zeer loope boven ons bestek, vergenoegen wij ons, aangaande Engeland, met overwijzing tot hetgene in den Inhoud wordt aangestipt, om nog eenige ruimte te houden voor eene proeve, hoe niet alleen als Reisbeschrijving, maar ook in menig ander opzigt, dit Werk zich met genoegen lezen laat; en kiezen daartoe den 136sten Brief, getiteld: Dweeperijen.
‘Onder de schaduw der hooge eiken van het Park te Windsor, bij het gezang der vogelen, bij het geruisch van de Theems, en bij den wind, die door de takken blaast, heb ik eenige uren in eene teedere zelfvergeting doorgebragt: ik sliep niet, maar ik droomde - droomen van vervoering en zwaarmoedigheid.
Donkere en bevallige neigingen van het jeugdige hart, wanneer zult gij eens vervuld worden? Is die levendigheid, waarmede ik u gevoel, misschien een onderpand uwer vervulling? Of zal ik, bij alle aanspraak op geluk, hetzelve alleen in een droom kennen? Zal ik het van verre, als de hemelsche lichten, slechts zien schemeren, en op het einde mijns levens uitroepen: ik heb niet geleefd!
Ik ben bedroefd; maar hoe zoet is deze droef heid! Ja, de jeugd is het bevalligste tijdperk van ons bestaan. Het hart in de volheid des levens schept zich eene beminnelijke toekomst. Alles schijnt mogelijk: alles is nabij: liefde en roem staan voor ons achter een dun floers, en steken de handen uit, om ons met hare gaven te overstroomen. Het hart klopt van vrolijke verwachting, verliest zich in wenschen, in de uitkiezing van 't geluk, en geniet meer in het toekomende, dan in het tegenwoordige. Maar de bloem der jeugd verwelkt, de ervaring bedriegt het hart, en overtuigt het, hoe zwaar het is gelukkig te worden, hetwelk in het begin zoo ligt scheen. Wij zien, dat de verbeelding de genoegens van het leven verfraaide, en deszelfs behoefte bedekte. De jeugd is voorbij. De liefde is, gelijk de zon, aan den gezigteinder verdwenen, en niets dan liefelijke en
| |
| |
zwaarmoedige herinneringen blijven in het hart over. Een teeder verlangen, bijna gelijk aan het gevoel der scheiding van vrienden, welke wij ons niet kunnen beloven op deze wereld weder te zien, neemt de plaats der liefde in. - En de roem? - Men zegt, dat hij de laatste troost van een door de liefde verscheurd hart is; maar hij heeft, gelijk de rozen der liefde, zijne doornen, zijne misleidingen en onaangenaamheden. Hoe velen heeft hij wel gelukkig gemaakt? Zijn eerste gelach verwekt de slangen van nijd en boosheid, die u tot in het graf aansissen, en nog op uw zerk haar venijn spuwen.
Ons leven heeft twee tijdvakken. Het eene doorleven wij in hoop, het andere in herinnering. Tot zekere jaren ziet de mensch in de trotschheid zijner hope alleen in de toekomst, met de gedachte: daar, daar verwacht mij een lot, mijn hart waardig! - Verlies treft hem weinig: de toekomst verschijnt hem als een onverderfelijke, tot zijn genoegen opgelegde schat, welke hem alles schenken zal; maar wanneer de hitte der jeugd vervlogen is - wanneer zijne honderdmaal beleedigde eigenliefde hem, tegen zijnen wil aan, beschei enheid leert; wanneer hij, honderdmaal in zijne hoop bedrogen, minder aan vele dingen geloof slaat: dan ziet hij, vol verdriet over het toekomende, op het voorledene, zoekt het verloren geluk van te leurgestelde verwachtingen door eenige aangename herinneringen te verzetten, en zegt vertroostend tot zichzelven: ook ik was in Arcadiën! - Dan leert hij echter ook het tegenwoordige waarderen. Een schoone dag, eene aangename wandeling, een belangrijk boek, een vriendschappelijk gesprek, en zelfs de streelingen van een getrouwen hond, die hem niet met de wispelturige geliefde verliet, lokken tranen uit zijne oogen; maar dan vervult ook de dood van eenen geliefden vogel het hart met bitteren weedom.
Waar deze tijdvakken aan elkander grenzen, ziet noch 't oog, noch 't hart. Ik ging in Zwitserland eens bij het opgaan der zon op het veld. Eenige lieden, die mij ontmoetten, riepen mij een “goeden morgen!” toe. Ik verzonk in droomerijen, en hoe het verder met mij ging, weet ik niet: maar op eens bragt een vriendelijk “goeden avond!” mij tot mijzelven. Ik zag op. - De zon was ondergegaan. Zoo gaat het met ons leven. Eerst zegt men van ons: hoe jong is hij? en op eens
| |
| |
heet het: hoe oud is hij?
Zoo dweepte ik in het park te Windsor, terwijl ik op mijn tegenwoordig gevoel zag, hetwelk dat zocht te raden, wat ik eens hebben wilde.’
Aan den voet van dit Deel maakt zich de Heer j roemer als Vertaler bekend. |
|