zijnen Vriend; hij verzelt dien van zijne eerste jeugd, wanneer deze, bij het verlies van zijnen Vader, de behoeften van Moeder en Broeder, door zijnen arbeid op het kantoor, had moeten vervullen, en alleenlijk zijnen tijd uitkoopen ter beschavinge van zijnen geest, tot in rijpere jaren, wanneer hij, door andere Kunstvrienden bemoedigd, zich aan de Zanggodinnen heiligde. Hij doorloopt kortelijk de baan van wetenschap en kunst, door den Overledenen betreden, en wel in opzigte van tooneel-, minne-, punt-, leer-, helden- en lierdicht, en doet ons de hoogte opmerken, tot welke dezelve gestegen is, zonder dat hij echter, op de wijze der Lofredenaars, tot uitbundigen roem vervalt: het is de oorspronkelijkheid vooral, welke hij in den Overledenen vereert, als zijnde bijkans alles aan eigene vlijt verschuldigd.
De wijze, waarop de Redenaar dit oogmerk bereikt, is voortreffelijk, niet in den gewonen trant, waarin alleenlijk de verdiensten des Afgestorvenen, met eene doorloopende geschiedenis van deszelfs leven, worden verheven, maar met eene gedurige afwisseling en wending van oogpunten, die altijd uitloopen op de hulde, aan mensch en menschheid, aan edelen kunstijver en arbeid, aan echte zedelijke beschaving, aan vrier dschap en navolging verbonden; terwijl een uitmuntend Dichtstuk als bij het graf des Overledenen, een keurig slot aangeeft en tevens, met het gevoel van deszelfs gemis, den krachtigsten troost mededeelt.
Het is dit slot, welk geen gering gedeelte uitmaakt van den Bundel Treurverzen, hier boven aangekondigd. Reeds op den 21sten van Wintermaand 1808, hadden twintig Dichters, in deftig rouwgewaad, het lijk van den Overledenen ter grafplaatse begeleid; de Heer p.g. witsen geysbeek had eene korte lijkrede gehouden, en de Heer c. covens, als Vriend en Voogd der twee nagelatene Kinderen, had deze aanspraak beantwoord. Op den daarna volgenden dag, den 22sten, werd eene tweede en statige Lijkplegtigheid gevierd door den dichterlijken Vriendenkring, onder de spreuk: Kunst door Vriendschap volmaakter, waarvan de Afgestorvene medelid was geweest, en het was ter dezer gelegenheid, dat men besloot tot de uitgave van eenen Bundel Lijkdichten, tot wier vervaardiging eene algemeene uitnoodiging zoude geschieden. Hieraan derhalve heeft het Publiek deze mededeeling te danken, daar een aantal van ruim dertig Dichteren dezen pligt van dankbare hulde heeft volvoerd. Men kan bij zulk eene gelegenheids - verzameling niet wel verwachten, dat alle stukken dezelfde hooge dichterlijke waarde bezitten: genoeg, dat zij slechts niet beneden het middelmatige vallen, en dat in allen het gevoel der vriendschap zuiver spreekt.
Op deze wijze werden de verdiensten van uylenbroek door Redenaar en Dichteren-Rei gehuldigd. De zoodanigen onzer Le-