| |
| |
| |
Geschiedenis van het Leven en de Regering van Paus Leo den Tienden, door William Roscoe. Verrijkt met Aanmerkingen van H.P.K. Henke, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Universiteit van Helmstädt. Naar het Engelsch en Hoogduitsch. Iste Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1808. In gr. 8vo. LII en 344 Bl.
Den Nederduitschen Vertaler dezes Geschiedkundigen Boeks is, om het Werk te doen kennen en aan te prijzen, veel arbeids uit de hand genomen door den Hoogduitschen Overzetter, den Hoogleeraar henke, die het niet slechts vertaald, maar met eene menigte van Aanmerkingen verrijkt heeft. Gemelde Helmstädtsche Hoogleeraar merkt te regt op, dat dit Werk den Titel zou mogen dragen van: leo de tiende en zijne Tijdgenooten; dat het Leven van dien bijzonderen Man de grenzen of het oogmerk dezer Geschiedenis niet bepaalde; dat dit niet anders dan het standpunt was, door den Schrijver gekozen, en het tijdvak van het Leven van leo den X, 't welk zoo vruchtbaar was in groote gebeurtenissen, en van nog grootere gevolgen zwanger ging, de gezigtskring was, dien het Werk van den Schrijver omvatte, en welken hij, uit dit standpunt, naar alle zijden wenschte te overzien, voornamelijk echter in de nabijgelegene en eenige meer verwijderde streken; dat op deze wijze de Levensbeschrijving van eenen bijzonderen Man eene Geschiedenis werd van zijne Eeuw, van den toestand en de veranderingen in de toenmalige Staten en Regeringen, van den Godsdienst, van de gesteldheid der Kerke, van de openbare Zeden, de Wetenschappen en Kunsten, en van vele verdienstelijke Mannen, die op dit alles eenigen invloed hadden, of in eenig ander opzigt verdienden vermeld te worden.
Dit alles breeder ontwikkeld hebbende, spreekt de Hoogleeraar van zijne Aanteekeningen, bij dit Werk gevoegd. Met dezelve was zijn verklaard oogmerk geenszins, om zich boven eenen zoo vlijtigen en schranderen Geschiedschrijver, als de Heer roscoe, te verheffen. Die Aanmerkingen hebben, voor het grootste gedeelte, betrekking tot kleine omstandigheden, door den Schrijver veronachtzaamd, of zijner opmerkzaamheid ontsnapt. Echter had roscoe ook van cenige, voor
| |
| |
de Geschiedenis van die tijden belangrijke, Schrijvers geene melding gemaakt, van andere niet de volledigste en naauwkeurigste uitgaven te baat genomen, en ook geen gebruik gemaakt van hetgene voornamelijk door Duitsche Geleerden geleverd was, ter opheldering van vele staatkundige, kerkelijke en letterkundige gebeurtenissen. Dit gebrek heeft hij niet zoo zeer willen verhelpen, maar enkel de hoofdzaak, waarop het aankwam, en de schriften, waarin meerdere opheldering te vinden was, willen aanstippen. De gevoelens van den Schrijver kon hij mede niet in alles voor de zijne aannemen, en meende zijne twijfelingen den onderzoeklievenden Lezer ter beslissing te moeten voorleggen. Hij heeft echter zorgvuldig vermeden om het Boek met Aanteekeningen te overladen, of den zamenhang te dikwijls of te lang af te breken.
Mogt de Nederduitsche Vertaler zich op den Hoogduitschen Overzetter beroepen, laatstgemelde verzendt, om nader onderrigt, tot de Voorrede des oorspronkelijken Schrijvers, die zeer breed is. Wij moeten er eenig verslag van geven. Roscoe merkt op, dat de aandacht van het algemeen, gedurende bijna driehonderd jaren, reeds gevestigd was op de Eeuw van leo den X, en dat er echter, tot heden toe, geene Geschiedenis van dit Tijdperk voorhanden is, welke eenigzins met de grootheid en verscheidenheid van het onderwerp overeenstemt. De redenen daarvan opgegeven hebbende, vermeldt hij, hoe eene door hem uitgegevene Levensgeschiedenis van laurens de medicis, Vader van leo den X, hem op den weg bragt, om ook die van den Zoon te boek te stellen. Door Vrienden en Begunstigers aangespoord, ondernam en volbragt hij dezelve.
Het kon zich voor den Heere roscoe bij zijnen arbeid niet verbergen, dat hij meer, dan eens Levensbeschrijvers bepaalde taak is, daargesteld, en een Tijdperk beschreven had, rijk in belangvolle gebeurtenissen, en waarin zoo vele groote Mannen uitblonken. Zeer wel wist hij, dat sommige Geleerden van grooten naam de nuttigheid van eene zoodanige zamenvoeging der Algemeene Geschiedenis met eene bijzondere Levensbeschrijving hebben in twijfel getrokken. Gaarne stemt hij toe, dat het gebied van den Algemeenen Geschiedschrijver van dat eens Levensbeschrijvers door eene vastbepaalde grensscheiding is afgezonderd: dan, daar beiden zich
| |
| |
onledig houden met dezelfde voorwerpen, zoo kan het niet missen, of zij moeten nu en dan elkanders gebied overschreden. Hierop tracht hij de door hem genomene vrijheid te verdedigen; hij erkent, dat dezelve voor misbruik blootstaat, doch merkt op, ‘dat, wanneer het gebruik van dezelve den Lezer zoo wel nut als vermaak verzekert, de kritiek te streng zijn zou, die hier tegen nog iets zou willen inbrengen.’ - Ondanks deze verdediging dier schrijfwijze, blijft het eene Ontegenzeggelijke waarheid, dat ook hierin maat moet gehouden worden; en is het ons niet alleen, maar anderen, die dit Werk gelezen hadden, voorgekomen, dat de Schrijver die maat overtreden hebbe, door de Hoofdpersonaadje, eenen zeer langen tijd, uit het oog te verliezen, zoo dat de Lezer, als 't ware, den Man vergete, om wien te beschouwen en te leeren kennen hij het Werk in handen nam. Schoon nu roscoe op verre na de éénige niet zij der Schrijveren van dezen tijd, op welken die aanmerking regtmatig valt, verschoont zulks dit gebrek niet. Gereedelijk willen wij toestaan, dat de veelvuldig door hem opgezamelde schrijfstoffe aanleidelijk was tot eene zoo overvloedige en ruime mededeeling van 't geen dit Tijdperk kon toelichten: dan hoe veel had er, alles wel gewikt en gewogen zijnde, kunnen uitblijven, 't geen, onzes inziens, wel verre van gebrek te veroorzaken, aan het Werk eene meerdere welstandigheid zou hebben bijgezet?
Wat er van vroegere Levensgeschiedenissen diens Pausen zij, vermeldt roscoe, en haalt in 't breede op, welke bijzondere gelegenheden hem gunstig geweest zijn, om zeldzame narigten, ook ongedrukte, te bekomen. Bezwaarlijk valt het, daarvan geen gebruik te maken. Zigtbaar is het, dat de Schrijver aan dezen arbeid veel tijd en moeite besteed hebbe, en billijk, dat hij wegens het welslagen niet geheel onverschillig zij. Dan, dus luidt het slot van 's Schrijvers Voorrede, 't geen ons diens wijdstrekkend doel doet kennen, een doel, 't welk hem tot groote eere strekt, ‘hoe streelend de goedkeuring van het Publiek voor mij wezen mag, zoo ben ik echter verpligt te erkennen, dat nog andere, welligt edeler, beweeggronden mij in het aanwenden van alle mogelijke vlijt ondersteunden. Het was mijn oogmerk, een luisterrijk tijdperk der geschiedenis in een helder licht te plaatsen; ik wilde een tafereel afschet- | |
| |
sen van die voortreffelijke voorbeelden, naar welke Europa zich in het vervolg grootendeels gevormd heeft; ik wilde de zedelijke oorzaken aantoonen der welvaart van geheele staten, overeenkomstig haren steeds weldadig voortwerkenden invloed; ik wilde naar mijn vermogen alles bijdragen, om den stroom van eenen bedorvenen smaak, dien men altoos verpligt is tegen te werken, zal hij het geheele beschaafde Europa niet overmeesteren, paal en perk te stellen; en eindelijk was het, hetgeen nog gewigtiger is, mijn oogmerk, om de treurige uitwerkselen der eerzucht aan te toonen, en door het onvervalschte getuigenis der geschiedenis de echte grondbeginselen van ware menschelijkheid, wijsheid en staatkunde op te sporen, welke men door alle eeuwen heen maar al te dikwijls heeft uit het oog verloren, hoewel de eer, de rust en het geluk des menschdoms van dezelve zoo grootelijks afhangen.’
Het Iste Hoofdstuk is geheel aan het voorwerp des Boeks gewijd, en vermeldt ons de jeugd van joan de medicis, die, bij het beklimmen van den Pauselijken Stoel, den naam van leo den X aannam. Hij werd den elfden van Wintermaand des jaars 1475 geboren. Zijn naam duidt het aanzienlijk en bekend geslacht te Florence aan. Tot den geestelijken stand bestemd, kon het hem, door geslachts-invloed, aan geene vroegtijdige en veelvuldige beverderingen ontbreken. De lijst der Prebenden, met welke de jonge Geestelijke begiftigd was, is ontzettend lang, en deed fabronius uitroepen: Bone Deus, quot in uno juvene cumulate sacerdotia! Bij en boven alle deze, poogde zijn Vader voor hem den Kardinaalshoed te verkrijgen, tot welke waardigheid hij ook welhaast opklom.
Dan niet alleen streefde laurens, met onvermoeiden ijver, naar voorname Kerkelijke bedieningen en voordeelige Prebenden voor zijnen Zoon, maar gaf zich ook alle moeite, om dezen dezelve waardig te maken. De leergierigheid en ernst van den Jongeling, die zich reeds vroeg openbaarden, de vorderingen, die hij in alle geleerde kennis reeds gemaakt had, de waardigheden, die hij bekleedde, gaven hem regt tot de verkeering met mannen van verstand en geleerdheid, die toenmaals dagelijks in het Mediceische Paleis bijeenkwamen. - Daar
| |
| |
hij nu dagelijks met deze mannen omging, en opwies onder het oog van zijnen Vader, wiens oordeel omtrent alles, wat wetenschap en kunst betrof, voor beslissend gehouden werd, zoo moest elke kiem, die bij hem voorhanden was, zich voorzeker spoedig ontwikkelen. Opvoeding en onderwijs werden voor hem hetgeen beiden voor elken jongeling zijn moesten, het aangenaamste tijdverdrijf, en nooit behoefde men hem te onderwerpen aan dien dwang en die gestrengheid, waardoor, in plaats van neiging tot leeren, afkeer en tegenzin verwekt wordt. Midden onder de rijke verzamelingen van schilderijen, munten, opschriften, standbeelden en andere voortbrengselen der oude en hedendaagsche kunst, welke zijne Voorouders door rijkdom en veeljarige zorg zich hadden weten aan te schaffen, ontwikkelde zich bij hem dien smaak in de werken der kunst en dat juiste oordeel omtrent derzelver waarde, hetwelk in later tijd zijne uitspraak over dingen van dezen aard van zoo veel gewigt deed zijn, als, uit krachte van zijne bediening, zijne beslissing was in geloofszaken.
De vorming van 's Jongelings geest werd echter niet aan dit toevallig onderwijs overgelaten. Roscoe doet ons zijne Leermeesters kennen. Hij vermeldt daarop de oorzaken van de gebreken in zijn karakter, met deze woorden: ‘Gelijk men nogtans veronderstellen kan, dat de spoedige verheffing van joan de medicis grootendeels kon toegeschreven worden aan zijne opvoeding en voordeeligen toestand in het Vaderlijke Huis, zoo kan het ook niet ontkend worden, dat de gebreken in zijn karakter, die in later tijd, in zijne kerkelijke betrekkingen, zoo duidelijk kenbaar werden, uit dezelfde bron voortsproten. De mannen, waarmede een laurens de medicis verkeerde, waren veel beter bekend met de schriften der oude Dichters en Wijsgeeren, dan met de leerstukken van het Christelijk Geloof. Laurens was een der vertrouwdste leerlingen van plato. Hij had zichzelven een Platonisch-theologisch leerstelsel gevormd, hetwelk van het geloof der Roomsche Kerk verre afweek, en met veel nadruk een eenig ondeelbaar Wezen, als het voorwerp onzer aanbidding, vaststelde. Het is aldus waarschijnlijk, dat de jonge Kardinaal zeer weinig achting had voor de ge- | |
| |
loofsleer der heerschende Kerk, inderdaad een wezenlijk gebrek in het karakter van eenen Geestelijken; waarom hij ook van het hoogste Wezen, en de pligten van deszelfs redelijke schepselen, zulke begrippen zal verkregen hebben, die hem in later tijd, toen hij zich tegen den blinden ijver verzette, in verdenking moesten brengen, dat hij omtrent het Geloof onverschillig was. - Strenge orde en spaarzaamheid waren voorzeker in de huishouding van den Vader niet te bespeuren, en welligt streed het voorbeeld van den Vader maar al te zeer met deszelfs lessen: want ook bij joan ontaardde de milddadigheid, in later tijd, zeer dikwijls in verspilling, waardoor hij, ten einde in zijne behoeften te voorzien, genoodzaakt werd
maatregelen te nemen, die voor de Christen wereld zulke gewigtige gevolgen hebben gehad. De prachtige schouwspelen, waarvan hij te Florence zoo menigmaal getuige was geweest, deden hem waarschijnlijk smaak krijgen in zulke vermaken, waaraan hij zich in het vervolg, toen hij Paus was geworden, zoo al niet op eene strafbare, ten minste toch op eene onbetamelijke wijze overgaf. Ook moesten de losse en dikwijls onvoegelijke liederen, die in de schouwspelen te Florence gezongen werden, en waarvan laurens zelve dikwijls de maker was, somtijds noodwendig den ernsten de waardigheid verbannen, die de jonge Kardinaal moest aannemen, en in zijn hart het zaad strooijen dier ligtvaardigheid, hetwelk in het vervolg, in de heete luchtstreek van Rome, zoo weelderig opschoot.’
De rampen, die zijn Vaderlijk Huis, na den dood van Paus innocentius den VIII, en onder het Pausschap van alexander den VI, troffen, door een inval van karel den VIII in Italie, krijgen eene breedvoerige beschrijving in het IIde Hoofdstuk, waarin de Kardinaal slechts te voorschijn treedt als den laatsten zijner Broederen, die de Vaderstad verliet, en vermomd omzwierf, tot dat hij gelegenheid vond om zich bij zijne Broeders te Bologna te vervoegen.
Het IIIde Hoofdstuk is geheel bestemd om de komst van karel den VIII te Rome, diens gedrag in Italie, en de gevolgen van den toenmaligen Franschen Veldtogt aldaar, te vermelden.
In het IVde Hoofdstuk vinden wij de pogingen ver- | |
| |
meld, door de medici aangewend, om te Florence de heerschappij weder te verkrijgen. - Veel toelichtings van de Gebeurtenissen diens Tijdperks, veel kennisgevings van de Personaadjen, die op deze woelige en dikwerf schandvolle tooneelen de hoofdrollen speelden, treffen wij in dit en het voorgaande Hoofdstuk aan.
Met genoegen zullen de Lezers, althans velen, zich verpoozen, met, in het Vde Hoofdstuk, den toestand der Letterkunde te Rome en in andere streken van Italie te leeren kennen; de Akademie te Napels, de Geleerden te Ferrara en aan het Hof van Milaan enz. als 't ware te bezoeken.
Eenige ophelderende Aanmerkingen van zeer verschillenden aard sluiten dit Deel, versierd met eene uitstekend fraaije Afbeelding van Paus leo den X, naar de oorspronkelijke Schilderij van raphaël. |
|