Aristomenes en Gorgus, of Wraak en Menschelijkheid. Door August Lafontaine. Met Platen. Te Amsterdam, bij de Wed. J. Dóll. 1808. In gr. 8vo. 327 Bl.
Een verzierd verhaal, een Dichtstuk als 't ware, hier en daar uit de geschiedenis ontleend en daarop gegrond, echter over 't geheel enkel verdichting; een stuk van denzelfden aard als des Dichters Romulus, en dat met denzelven, en ieder ander ons bekend gelijksoortig werk, als meesterstuk wedijvert. Het spreekt intusschen wel van zelve, de geschiedenis leert men door zoodanige stukken niet, en het ware indedaad misbruik, zoo de smaak voor de leermeesteres der zeden, het getrouw verhaal der vroegere gebeurtenissen, door den smaak in zoodanige geschriften bedorven werd. Daarvoor hebben wij echter weinig vrees; immers zoodanige voortbrengselen van vroegere en latere Dichters deden dit nadeel niet. Ook is het voor den maar weinig geoefenden aanstonds duidelijk, dat men eene verdichting leest.
De aard des werks gedoogt niet, dat wij hetzelve doorloopen, en ieder stuk, iedere bladzijde, heeft eigene in het oog loopende schoonheden. Wat de waarde der vertaling betreft, het Voorberigt deed ons grimlagchende gedenken aan zekeren Hoogleeraar, die, bij zekere plegtige gelegenheid, zijne hoorders eene levensschets van zichzelven willende geven, dus begon: De groote *** zag het levenslicht te ***; daar, Toehoorders, ben ik ook geboren! - Zoo lezen wij hier: ‘Hooft had tacitus vijftig maalen gelezen eer hij hem overzette; ik kende Aristomenes genoegzaam van buiten, toen ik de overzetting begon. Zo ik den Lezer ten voordele van dit werk wilde innemen, dan ware het aangevoerde misschien het krachtdadig te middel dat ik daartoe kon bezigen.’ Bij zoodanig een' wenk beeft ieder Criticus terug. - Gelukkige eeuw en gelukkig land! - Die met den Heer G. van 't zelfde gevoelen zijn, gunnen wij over dezen nieuwen tacitus en dezen nieuwen hooft hunne vreugd; de overigen hopen wij, dat echter met soortgelijk genoegen als wij dezen Aristomenes zullen lezen.