Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Nieuwste Reize door Engeland, Schotland en Ierland, voornamelijk ondernomen tot onderzoek naar de Producten, Fabrijken en Koophandel dier Gewesten, door Philip Andreas Nemnich, Licentiaat in de beide Regten. Uit het Hoogduitsch vertaald. Iste Stuk. Te Amsterdam, bij E. Maaskamp. In gr. 8vo. 388 Bl.
| |
[pagina 186]
| |
waarts, bezocht de Hoofdplaats der drie Koningrijken en vele kleinere Fabrijkplaatsen, en won van de andere bescheiden in. Het tijdvak, waarin hij deze Reis deed, was van de Lente des jaars 1805 tot die des jaars 1806. Nog houdt hij zich onledig met acht te geven op de nieuwe uitvindingen en verbeteringen in het Handel- en Fabrijk-wezen aldaar, en het vervaardigen van een vollediger stuk, de Britsche waren betreffende. Het Eerste Deel dezes Werks, 't geen welligt met meerder regts eene Koophandel-Geographie, dan eene Reisbeschrijving zou mogen genaamd worden, handelt eerst over Engeland en Wales in 't algemeen. De hoofdvoortbrengselen in het Dierenrijk geeft de Heer nemnich op. - Verder doorwandelt hij het Plantenrijk. Bijzonder merkt hij op, de schaarschheid van Scheepstimmerhout, en hoe men, door IJzer in den Scheepsbouw te bezigen, dit gebrek tracht aan te vullen. Ook trekt de toenemende schaarschheid van Graan in Engeland zijne aandacht, en geeft hij er de reden van op. - Van de Steenkolen, de Ertsen, geeft hij verslag, alsmede van de Dranken. - De Handel en Scheepvaart op onderscheidene wereldoorden trekt bijzonder zijne opmerking, en vinden wij van derzelver uitgebreidheid de beste narigten. - De binnenlandsche scheepvaart ontgaat zijner opmerkinge niet, noch ook de wegen en middelen ter bevordering van dezelve. - De Nationale Schuld en de Bankhandel worden ontvouwd. Al dit, 't geen wij zeer kort aanstipten, wordt achtereenvolgend in ééne Afdeeling van 160 bladz. behandeld, zonder eenige onderscheiding van hoofdzaken, die beter uiteengezet zouden zijn, met ze onder afdeelingen voor te dragen, die onderscheiden in 't oog vielen en den Lezeren voegzame rustpunten aanboden. - Ten slotte hiervan geeft de Reiziger eenige op eigen ondervinding gegronde aanmerkingen op, omtrent het zekerst middel om met nut te reizen, inzonderheid wanneer men ten doelwit heeft, om kundigheden op te doen in de Fabrijken en inwendigen Handel van Groot-Brittanje. Eene Tweede Afdeeling, van denzelfden doorloopenden aard als de Eerste, heeft ten opschrift: Londen. Die hoofdhandelstad der wereld wordt hier meest met het oog eens Handel- en Fabrijk-reizigers beschouwd, en moet men zich dikwijls verbazen over de groote werken, aangelegd om beide te bevorderen. Onder de voorname Handeltakken behoort gewis de Oost-indische Com- | |
[pagina 187]
| |
pagnie. - Na vermeld te hebben, welk een loop de Oost-indische Handel van vroeg af genomen, en gedurende de Achttiende Eeuw altoos den weg naar Engeland gehouden heeft, alsmede hoe men tegenwoordig, sedert de Hollandsche Oost-indische Handel geheel vernietigd is en Engeland zoo groote veroveringen in dat werelddeel gemaakt heeft, zich genoodzaakt ziet, Londen als de hoofdmarkt der Oost-indische Producten van geheel Europa aan te merken, vaart hij, den tegenwoordigen toestand beschrijvende, in dezer voege voort: ‘Men rekent over de dertig millioenen menschen op Engelands grondgebied in de Indiën, en ondanks de groote en rijke bezittingen der Oost-indische Compagnie staan derzelver zaken zeer bedenkelijk. Toen op den 15den Maart, in het jaar 1800, de toestand dezer Compagnie aan het Parlement voorgelegd werd, maakte Mr. hussey de aanmerking, dat de Finantien, met die voor twintig jaren vergeleken, zes Millioenen slechter in plaats van beter waren; indien de Compagnie morgen wilde opbreken en alles wat zij in de Indiën en Europa bezit tot geld maken, zouden er nog verscheiden Millioenen ontbreken om hare schulden te voldoen, en de schuld en last der Compagnie heeft zich, sedert dien tijd, nog aanmerkelijk vermeerderd. In het begin van 1806 was hij ongeveer dertig [lees dertig Millioen] Ponden Sterling, uit hoofde der slechte omstandigheid, dat zij in Indiën, van de opgenomen gelden, 10, 12, 15 percent intrest betalen moesten: hunne oorlogen in de Indiën, hebben groote sommen gekost. De Compagnie, zegt men, heeft het als koopman, altoos goed, doch sedert zij Overwinnaar en Souverein geworden is, zeer slecht gehouden; en juist uit deze gronden is enkel de handel naar China, voordelig voor de Compagnie: want de intressen der geleende gelden, de onderhouding der etablissementen, waartoe de territoriale revenuën niet toereikende zijn enz. verslinden alle de voordeelen van den Oost-indischen Handel.’ - Andere Handelmaatschappijen vinden ook hier hare vermelding; dan de eene naauwkeuriger dan de andere. De Hoofdmarkten in Londen krijgen hare bijzondere vermelding. Tot de Fabrijken komende, verklaart de Reiziger: ‘Daar ik hieromtrent uit geen boek hoegenaamd, eenige inlichting gehad heb, is mij de naarvorsching van sommige dingen vrij moeijelijk gevallen; daarbij zoude nog alle aangewende moeiten, buiten den bijstand | |
[pagina 188]
| |
van verscheidene vrienden, te vergeefsch geweest zijn.’ Dit geval des opspeurenden en waarnemenden Reizigers dunkt ons geenszins vreemd, te minder, daar hij, met geene algemeene berigten te vrede, in vele gevallen tot kleinigheden afdaalt, - kleinigheden echter van dien aard, dat zij meestal in een Werk, met een zoo bepaald oogmerk geschreven, verlangd worden. Veel moeite heeft hij zich omtrent vele Artikelen gegeven. - Wij zouden, met eene optelling te doen van de Fabrijken en Trafijken, eene dorre naamlijst geven. In 't algemeen mogen wij opmerken, dat er geene is, of der Engelschen lof, zoo niet in het uitvinden, althans in het verbeteren en volmaken, wordt vermeld. Dat zij zich in vele gevallen van de hand der Duitschers bedienen, laat de Waarnemer niet onopgemerkt. In 't bijzonder vermeldt hij, ‘dat Snaaren van draad, noch ijzeren, noch geel koperen, tot heden, ongeacht alle proeven, nog geene vereischte hardheid, noch elasticiteit hebben kunnen verkrijgen, zij moeten dus alle uit Neurenburg ontboden worden. Voor eenige jaren ging een Londensche Instrument-maker naar Neurenburg, enkel met oogmerk, om aldaar in de Fabrijken het draadtrekken af te zien, en zoo mogelijk, te leeren; doch al zijn moeite en kosten was om niet. Darmsnaren heeft men in Londen met goed gevolg begonnen te spinnen, alhoewel zij de Italiaansche nog niet gelijken.’ De Boekhandel, met den aankleve van dien, ontmoet eene vrij breede ontvouwing; en meer bijzonder staat hij stil op dien in Duitsche Werken, welke, volgens de opgave, verre zoo algemeen niet zijn, als wij onlangs in een Werkje, getiteld: Londen, aantroffenGa naar voetnoot(*). In het Boekbinden, waarover het verslag uitweidend is, krijgen de Duitschers veel lofs. Kinderpoppen en Paruiken worden niet overgeslagen. Dit alles nagegaan hebbende, roept de Reiziger uit: ‘Hoe wondervol is niet geheel dit op zich zelf bestaande Eiland! Alle oneindige Artikulen der Behoefte en Luxe, in de volmaaktste, zuiverste en smaakvolste graad bewerkt; alle soorten van Manufacturen, welke van winkel tot winkel den bewonderenden vreemdeling, nieuwe schoonheden aanbieden, zijn niet de maaksels van deze of gene buiten- | |
[pagina 189]
| |
landsche Fabrijk of werkman; maar wel deugdelijk echte Britsche Nationale Producten.’ Aan dit alles hecht nemnich een verslag van eenige stukken, voor den Koopman van belang; als, de Posterijen, de handelwijze met de opgebragte Prijzen, de Koopmans regtsgedingen, de Joden, weldadige en menschlievende Inrigtingen. Wanneer wij dit Boekdeel opensloegen, viel ons in 't oog het berigt des Vertalers, met vier bladzijden Verbeteringen. Onder het lezen kwam het ons voor, dat deze lijst nog zeer veel uitgebreider had behooren te wezen; wij troffen niet weinig plaatsen aan, die ons duidelijk voorkwamen misstellingen van eenen zeer groven aard te wezen, en smaakte ons de stijl geheel niet. Dit wekte bij ons misnoegen over de mishandeling dezes Werks door den Nederduitschen Vertaler. Wij zagen op tegen de moeite, om de gegrondheid onzes misnoegens met de stukken te toonen, als zoo veelvuldig. Dan, ongelukkig voor den Vertaler, bevond zich de oorspronkelijke Schrijver hier te lande, zoo 't schijnt om 't zelve te doorreizen met een zelfde oogmerk als hij Groot-Brittanje bezocht had. Hij ziet de Vertaling zijns Werks, wordt met regtmatige verontwaardiging vervuld, en vat de pen op ter aanwijzinge van de voornaamste misslagen. Van hier heeft het Werkje, 't geen wij boven aankondigden, den oorsprong. ‘Geen Vertaler kan weten, welk een zwaard aan een zijden draad hem boven het hoofd hange.’ De met het hoogste regt misnoegde Schrijver laat het niet berusten bij eene lijst van misstellingen. Voorloopig eenige woorden aan den Heer maaskamp toegevoegd hebbende, schetst hij den slechten Vertaler in zijne slechte hoedanigheden; stelt dien voor, 1) onder het masker van Drukfouten; 2) de slordige Vertaler; 3) Betise des Vertalers; 4) de Vertaler in delirio; 5) De Vertaler een Falsarius. - Onder alle deze Afdeelingen treffen wij deels lompe, deels hoogstbelagchelijke misstellingen, slordige en onzin opleverende vertalingen aan, die ons te meermalen een grimlach van verontwaardiging afpersten, en de geraaktheid des Schrijvers over de mishandeling zijns Werks deden billijken. Wel had de Heer maaskamp, in het Voorberigt dezer slordige Vertaling, te kennen gegeven: ‘De volgende Deelen zullen onder het oog en met de laatste ver- | |
[pagina 190]
| |
beteringen, en voor het publiek belangrijke nieuwigheden, door den Heere nemnich zelven uit te geven, vermeerderd en verrijkt worden.’ - Dan wat zegt de Schrijver op dit stuk? - ‘Zeer gaarne zou ik mij deze bemoeijingen getroosten; maar alsdan moet de Vertaler naar mijnen zin, en door mij zelven gekozen of goedgekeurd worden, te meer, daar juist de volgende Deelen eenen in de Technologie zeer ervaren' Vertaler vereischen. Met zoodanig een' Vertaler, als ik nu ten toon zal stellen, kome men mij nimmer onder de oogen.’ Hoedanig een Vertaler hij verlangt, schetst hij in de tweede afdeeling van dit stukje, 't welk de Heer nemnich in 't zelfde formaat en op even zulk papier heeft doen drukken, als de bij den Heer maaskamp uitgegevene Vertaling zijner Reize is in het licht gekomen, met bijvoeging: ‘Elk exemplaar dezer Vertaling, waar deze mijne verbeteringen niet als een aanhangsel zijn bijgevoegd, verklaar ik hiermede voor een vreemd en schandelijk broddelwerk, waarvoor men mijnen naam uit kwaadwilligheid heeft geplaatst, en van het Aanhangsel geene exemplaren voor echt, dan die door mijn eigen handschrift geteekend zijn.’ Onder de billijke vereischten in een goeden Vertaler rekent de Heer nemnich, met regt, als een allereerst, dat hij de vreemde taal, waaruit hij vertaalt, even zoo goed als die, waarin hij vertaalt, volkomen magtig is. Tegen dit vereischte wordt in het Werk bijkans op elke bladzijde gezondigd. Dat hij geen Hoogduitsch verstaat, heeft de Schrijver aangewezen, en hoe veel is door dezen niet opgemerkt, 't geen ten blijke strekt, dat ook het Nederduitsch zeer slecht en slordig door hem behandeld wordt. - Dan genoeg! Dit lag ter verzendinge gereed, wanneer wij van den Vertaler a. fokke sz. een Voorberigt ontvingen, waarin hij deels schuld bekent, deels zich verdedigt, en ons ter hand doet komen de Misstellingen van den Aucteur, door hemzelven in zijn eigen Werk aangewezen, nevens eene lijst van Verbeteringen des Vertalers, met toezegging dat de verdere Stukken der Hollandsche Vertaling door hem alleen zullen vervaardigd worden. Dat ook deze bij het Werk ingenaaid worden! |
|