Daaromtrent doet de Eerw. ten broek nader verslag in de Voorrede van 8 bladz. De zware slag, welke den jongen Predikant, na slechts weinig meer dan een-en-twintig maanden met zijne, in den bloei haars levens, aan hem ontrukte Gade in den echt vereenigd geweest te zijn, heeft getroffen, wekte bij hem den onweerstaanlijken drang, om de eerste Leerrede, welke hij, na dit ongeval, voor zijne Gemeente hield, aan hare gedachtenis in diervoege toe te wijden, dat hij deze gelegenheid waarnam, om de troostgronden, die er in 't Evangelie liggen voor Christenen, die over het verlies van hunne echtgenooten, nabestaanden en vrienden treuren, en de verpligting, die alle Christenen hebben, om zulken daarmede te vertroosten, opzettelijk te behandelen. En met zoodanig oogmerk is ook deze Leerrede, al kort daarna, door hem in 't licht gegeven; niet zoo zeer, om daardoor iets nieuws voor den dag te brengen, maar alleenlijk ter vereering der nagedachtenis van deze zijne Echtgenoote. Hij erkent dus openhartig, dat deze Leerrede slechts eene herinnering bevat van 't geen reeds meermalen gezegd is, eene aanwijzing van gewigtige Evangeliewaarheden, en van het troostrijke daarvan voor den bedroefden, eene beknopte aanleiding tot verder nadenken, eene eerste verzachting voor de wonden der ziel, om ze tot de volkomener genezing te bereiden. Ook noemt hij eenige der beste Schrijvers over dit onderwerp, bij welken men, hierover meer begeerende te lezen, kan te regt raken.
Uit dit oogpunt deze Kerkelijke Redevoering beschouwende, prijzen wij dezelve gaarne ter lezing aan, niet slechts van hun, die in de vereering van 's Mans Echtgenoote min of meer belang stellen, maar ook van anderen, die over dit onderwerp iets stichtelijks, met gezond oordeel en godsdienstig gevoel bijeengebragt, verlangen te lezen.