morgenstonden, bij welke gelegenheid de Leeraar nader de proef wilde nemen van zoodanigen meer eigenlijken Eerdienst, waarmede hij, in overeenstemming van andere geachte Godsdienstleeraars, voor eenige jaren geoordeeld had dat de gewone openbare Godsdienstoefeningen der Protestanten nu en dan voegelijk zouden kunnen asgewisseld worden. Men vergelijke de Verhandelingen van de Heeren j. van geuns, g.j. van rijswijk, j. brouwer en f. van teutem, uitgegeven 1797. Vooraf gaat eene Verhandeling, of wel, zoo als de Schrijver zich zediglijk gelieft uit te drukken, Iets over het belang en den behagelijken invloed der openbare Godsvereering, naar aanleiding van Ps. LXXXIV:2-5. Daarop volgt de beschrijving van zoodanigen eerdienst, waarin de vergaderde Gemeente, nu eens geheel, en dan weder bij onderscheidene koren, deel neemt, nadat dezelve telkens door den Leeraar gepast toegesproken en opgewekt is. Wij roemen het loffelijk doel van den Leeraar met de invoering van deze waarlijk edele, en eerbied en liefde voor Godsdienst en Christendom wekkende inrigting, en met de gemeenmaking van de wijze, waarop dezelve door hem is uitgevoerd. Wij geven alleen in bedenking, of de aanspraken en gebeden niet over 't geheel te kunstig en wijsgeerig, en daardoor minder geschikt zijn, om de harten behoorlijk te roeren, en in eene gemengde vergadering van toehoorders, waarin allen geenszins kunnen gerekend worden op denzelfden trap van beschaving te staan, warm Godsdienstgevoel op te wekken en als over te storten.