zoodanig, dat het geheel voegzaam als eene oordeelkundige Geschiedenis van het Romeinsch Regt te dezen aanzien, zoowel als van de voornaamste verschillende gevoelens van latere Regtsgeleerden daaromtrent, kan beschouwd worden; gelijk dit uit den inhoud der bijzondere Hoofdstukken blijken kan.
Het eerste Hoofdstuk bevat eenige algemeene aanmerkingen over de zoo even genoemde Legaten, ontwikkelt derzelver aard en natuur, toont het onderscheid aan tusschen deze Legaten end e voorwaardelijke makingen, heldert de verschillende wetten op, welke tot dit onderwerp betrekking hebben, en onderzoekt eindelijk de gewigtigste zwarigheden, welke tegen de leer, door den Schrijver aangenomen, gewoonlijk worden bijgebragt.
Het tweede Hoofdstuk behandelt de vraag: wat te dezen aanzien vóór justinianus regtens geweest zij; onderzoekt te dien einde, wanneer en door wien deze wijze van legateren het eerst verboden zij; geeft de oorzaak en aanleidingen tot dit verbod op; staat vooral opzettelijk stil bij de oorzaak, welke theophilus daarvoor opgeeft; en onderzoekt eindelijk, in hoe verre dit verbod op gelijksoortige gevallen is toegepast.
Het derde Hoofdstuk handelt over de verschillende gevoelens der beroemdste Regtsgeleerden ten aanzien van dit onderwerp, toetst en wederlegt het gevoelen door bijnkershoek voorgedragen, en toont eindelijk de overeenkomst van het gevoelen des Schrijvers met dat van den grooten cujacius aan, wiens gevoelen, ten slotte, met dat van andere, zoowel vroegere als latere regtsgeleerde Schrijvers, vergeleken wordt.
Eindelijk handelt het vierde Hoofdstuk over de vaststellingen van justinianus te dezen aanzien, aantoonende dat werkelijk door dezen Keizer het vroegere Regt veranderd is; van welke verandering vervolgens de aanleiding en gegrondheid onderzocht wordt; terwijl eindelijk het geheel besloten wordt met eenige aanmerkingen over de ongegrondheid der berisping, welke zich sommige latere Schrijvers tegen de verzamelaars van het Romeinsch Regt onder justinianus veroorloofd hebben.
Wij herhalen het, deze Verhandeling draagt vele bewijzen van oordeel, vlijt en belezenheid; terwijl ook de losse bijgevoegde Stellingen zich van het gewone gros voordeelig onderscheiden.