Werk te lezen, en, in de daad, dit was eene geheele taak. Een Werk van ruim 600 bladzijden, in slechts vier Boeken afgedeeld, zonder verdere aanwijzing van den Inhoud, is vermoeijend. Noodig was het, met de pen in de hand te lezen en veel op te teekenen. Wij hebben dit gedaan; doch twijselen zeer, of onze Lezers met de opgave zouden gediend wezen. Wij oordeelden ons des ontslagen, bovenal daar wij ontdekten, dat de Schrijver 't zelve vervaardigde in 't laatst van 't jaar 1806 (zie bladz. 606). Hoe veel is er zints dien tijd niet gebeurd, 't welk de staatkundige vooruitzigten van den Schrijver logenstrafte! De Vertaler maakt des zelve in eene Aanteekening (bl. 592) gewag, en op hoe vele plaatsen ware er gelegenheid tot dusdanige Aanteekeningen!
Om nogtans iets van het Werk te vermelden. Zoo strekt het Eerste Boek om aan te toonen, dat, op 't einde der vijftiende en in 't begin der zestiende Eeuwe, de Universal-Monarch van Europa zijnen zetel te Rome gevestigd had. Eene Heerschappij, door den Schrijver met den naam van Theocratische Universal-Monarchie bestempeld.
Het Tweede Boek strekt om te bewijzen, hoe, 't geen de Theocratische Universal-Monarchie, door het concordaat tusschen franciscus den I en leo den X, verloren had, de plotselijke grootheid der Spaansche Monarchie beloofde te rug te geven. Dan merkt hij op, dat de in deze Asdeeling beschrevene Eeuw, en de daarin gevoerde Oorlogen, in derzelver aard, volgens derzelver strekking tegen de Theocratische Universal-Monarchie, volstrekt Oorlogen voor de Vrijheid waren. - In de meer dan noodige uitvoerige beschrijvingen der Oorlogen, toen gevoerd, vinden wij, gelijk ook elders, opgaven van de karakters der Vorsten, Pausen, en veel invloeds hebbende Staatsmannen. Zoo maalt hij vergoelijkend het slechtste beeld, dat van philips den II. En hoe beschrijft hij de grondleggers onzer Vrijheid? ‘Driemalen durfde willem zich met alba in eenen veldslag meten; maar telkens moest hij het tegenspoedige lot der nederlaag verduren. Reeds wanhoopte hij aan de bevrijding der Nederlanden, toen twee gelukkige gebeurtenissen zijnen moed op nieuw ontvonkten. Het eene was de insurrectie in de haven van den Briel, bewerkt door Belgische Corsaren, die men uit Engelsche Havens verjaagd had; het ander, de te rug roeping van alba.’