de hand des Heeren dit deed? Of zou men zonder loochenen toch de ooren stoppen kunnen voor de Goddelijke roepstem in dezen? het harte sluiten kunnen voor den indruk dier waarheid? het oog sluiten kunnen voor de blijken zijner majesteit, en dus blijken geven, dat men het niet dadelijk, niet werkzaam geloofde? Ja, zou dit het geval niet zijn geweest, of nog zijn, van zoo velen, als uit de wijze, waarop zij aan die ramp dachten, uit den toon, waarop zij die bespraken, uit de blijvende ongebogenheid hunner harten om God te vreezen, en hunne ongeregtigheden te laten varen, uit de drift, waarmede zij hunne verslaafdheid aan de vermakelijkheden des tijds bleven narennen, uit de meerdere verhechting van hun hart aan tooneelverdartelingen, dan aan het Evangelie; aan spelen, dan aan bidden; sprekende bewijzen gaven, dat zij doof waren voor die roepstemme: Daar is God, die u wat te zeggen heeft?’!
Meer bewerkt en regelmatiger zijn de Leerredenen van den Eerw. scholten; in ieder derzelven heeft hij de bewerking van eene afzonderlijke stelling ter take genomen, die beiden regelmatig en in de bijzonderheden ontwikkeld en bewezen worden. Het nut des lijdens, naar aanleiding van Rom. VIII:28a, is het onderwerp der eerste, Ernstig nadenken over Gods Almagt bij den jongsten Watersnood, volgens Psalm XCIII:3, 4, dat der tweede Leerrede. Eerst toont de Eerw. scholten het nut des lijdens, in zoo verre het ons menschlievend maakt, ons nader aan elkander verbindt, en ons nader tot God brengt. Om het lijden zoodanige uitwerksels te doen voortbrengen, ontvouwt hij verder den heilzamen invloed der Liefde tot God, als inboezemende onderwerping, vertrouwen en uitzigt op een beter leven. En laat hij eindelijk eene ernstige Toepassing op de ontvouwing dezer waarheden volgen. - Schoon in hare soort mag wel, over het geheel, deze Leerrede, maar nog schooner moet de tweede genoemd worden. Voor het eerst na de geduchte ramp tot zijne Gemeente sprekende, klimt zijn stijl, naar gelange het hart meer gevoelde. ‘Niet aan schriftverklaring, (zoo luidt de aanhef) niet aan voorstelling van dichterlijke schoonheden, maar aan ernstig en heilzaam nadenken, maar aan opwekking, aan vermaning, aan vertroosting