Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Humboldt en Bonpland. Iste Gedeelte. Algemeene Natuurkunde en Historisch Berigt der Reis. Iste Deel, behelzende eene Proeve over de Aardrijksbeschrijving der Planten, vergezeld met een Natuurkundig Tafereel der Landen omtrent den Equator - en strekkende tot eene Inleiding voor het Werk. Met Platen. Uit het Fransch vertaald. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1808. In gr. 8vo. 178 Blz.Hoe gering, oppervlakkig beschouwd, de Kunst van Waarnemen ook schijnen moge, hoe velen zich voor Waarnemers uitgeven, zal elk, het stuk van naderbij beziende, weldra overtuigd worden, dat dezelve zeer veel inhebbe, en dat onder het groot getal der genen, die zich voor Waarnemers uitgeven, maar weinigen ge- | |
[pagina 101]
| |
vonden worden, dien naam waardig. Breed zouden wij hierover kunnen uitweiden; dan wij mogen ons beroepen op hetgeen des zoo schoon als bondig elders voorgedragen isGa naar voetnoot(*). Met een enkel woord dit aan te roeren, konden wij niet voorbij, daar wij, het opgemelde Werk ontvangende, dat van zeer keurige Waarnemers in handen kregen. Immers de Heeren humboldt en bonpland hebben zich, voor een geruimen tijd, als zoodanig bekend gemaakt. Maand-, Week- en Dagbladen hebben zich om strijd gehaast ter mededeeling van eene en andere bijzonderheid. De Uitgever dezes Werks leverde ons reeds, ten jare 1805, dier Reizigeren Waarnemingen omtrent de Dierkunde en vergelijkende OntleedkundeGa naar voetnoot(†). J.c. delamethrie gaf van de Reis dier Heeren naar de Keerkringen een zeer kort verslag, veeleer geschikt om den lust tot de Reis zelve te ontvonken, dan om denzelven te voldoenGa naar voetnoot(§). Thans mogen wij de Inleiding tot die Reis, in het opgemelde Boekdeel vervat, aankondigen. Hoe vele vroeger gegevene beschrijvingen van plaatsen en voorwerpen deze Reizigers, in de kunst van waarnemen zoo volkomen ervaren, ook opgeven, spreekt de Heer humboldt altoos met heusche bescheidenheid van zijne voorgangeren, en met voegelijke zedigheid van zichzelven; waar hij het niet verder dan tot het waarschijnlijke gebragt heeft, neemt hij nooit een verzekerenden toon aan. Bij de aankondiging eens Werks, 't geen met volle regt den naam van Classiek mag dragen, voegt het ons, van den aanleg en de uitvoering te gewagen, en het een en ander uit humboldt's Voorrede over te nemen. Hij vangt dezelve in dezer voege aan: ‘Sedert vijf jaren verwijderd van Europa, Gewesten doorkruist hebbende, van welke verscheidene nooit door Natuurkundigen bezocht waren, had ik mij, mogelijk, moeten haasten, om een verkort berigt van mijne Reis naar de Keerkrin- | |
[pagina 102]
| |
gen, en de reeks van verschijnselen, die zich achtereenvolgende aan mijne naspeuringen aanboden, bekend te maken. Ik zou mij hebben kunnen vleijen, dat deze drift zou zijn goedgekeurd door het Publiek, waarvan een gedeelte het edelmoedigst belang getoond heeft te stellen, zoo in mijn persoonlijk behoud, als in den goeden uitslag mijner onderneming. Dan ik heb geoordeeld, dat, eer ik van mijzelven, en van de moeijelijkheden, met welke ik, gedurende den loop mijner werkzaamheden, te worstelen had, sprak, het beter ware, de aandacht der Natuurkundigen te bepalen bij de groote verschijnselen, die de Natuur in de Gewesten, die ik bezocht heb, oplevert. Het is derzelver geheel, dat ik in deze Proeve beschouwd heb.’ - Humboldt verkoos den titel van Proeve over de Aardrijksbeschrijving der Planten, dewijl, gelijk hij zich uitdrukt, ‘alle andere min zedige benaming, de onvolmaaktheid van mijnen arbeid te meerdoende in het oog loopen, denzelven ook de toegevendheid van het Publiek te minder waardig zou hebben gemaakt.’ Het Werk, 't geen humboldt thans aanbiedt, is gegrond op zijne eigene waarnemingen en die van zijnen Reisgenoot en Vriend bonpland. De Reis is gedaan in de jaren 1799-1804. Zints zijne terugkomst van Philadelphia in Frankrijk, heeft hij zich met de herziening zijner Werken bezig gehouden, en, om er alle volkomenheid aan bij te zetten, de toevlugt tot de beroemdste Geleerden moeten nemen. Met onderscheidenden lof gewaagt hij van de hulpe, hem geboden door den Heer laplace. De Heer biot had hem, bij het vervaardigen dezes Werks, tot eene tweede bron van onderrigting gestrekt, en de goedheid gehad, om de Tafels der horizontale Straalbrekingen, en der verdooving van het Licht, bij dit Tafereel gevoegd, te berekenen. - Ten aanziene der Vruchtboomen, erkent hij zijne verpligting aan het Werk van den Heer sickler: terwijl de Heer decandolle hem belangrijke bouwstoffen voor de Aardrijksbeschrijving der Planten op de Hooge Alpen, de Heer ramond ze hem mededeelde omtrent de Flora der Pyreneën; andere heeft de Schrijver getrokken uit de Classieke Werken van den Heer wildenow, dewijl het van belang was, de verschijnselen der groeizaamheid onder den Equator te vergelijken met die, welke onze Europische grond oplevert. - De Heer delambre had de goedheid zijn Tafereel te verrijken met de metingen van | |
[pagina 103]
| |
verscheidene hoogten, nog nooit openlijk bekend gemaakt. - Een groot aantal zijner Barometrische waarnemingen zijn door den Heer prony, naar het voorschrift van den Heer laplace, den invloed der zwaarte in het oog houdende, berekend. Van een Werk, door de Heeren humboldt en bonpland, met de hulp van in hun vak zoo beroemde Mannen, in 't licht gebragt, kan men geene dan gunstige gedachten opvatten; en zal men zich in die verwachting geenszins bedrogen vinden. Uitgebreid in haren aard is de Aardrijksbeschrijving der Planten. ‘Het is,’ zoo drukt zich humboldt uit, ‘de wetenschap, die de gewassen beschouwt, in betrekking tot derzelver plaatselijke vereeniging in de verschillende luchtstreken. Uitgebreid, even gelijk het voorwerp, dat zij bevat, schetst zij met groote trekken de onmetelijke uitgestrektheid, die de Planten beslaan, van de hoogste, met eeuwige sneeuw bedekte, streken af, tot op den bodem des Oceaans, en tot in het binnenste van den Aardkloot, waar, in donkere holen, Cryptogamen groeijen, even zoo weinig bekend als de Insecten, die zij voeden.’ - ‘Het is deze wetenschap, die onderzoekt, of men, in het midden der oneindige verscheidenheid van groeizame gedaanten, eenige oorspronkelijke gedaanten kan ontdekken, en of de verscheidenheid van soorten moet worden aangemerkt als de uitwerking van eene ontaarding, die, met den tijd, aan verscheidenheden, welke eerst alleen toevallig waren, bestendigheid gegeven heeft.’ - Veelvuldig zijn de nasporingen, door welke de Aardrijksbeschrijving der Planten zich verbindt met de Aardrijkskunde. Het is door licht te verspreiden over de oorspronkelijke geschiedenis des Aardkloots, dat zij, gelijk onze Schrijver aantoont, voor de verbeelding van den mensch een veld ontsluit, welks bearbeiding zoo rijk als belangvol is. Dit ontwikkelt de Schrijver op eene allerbelangrijkste en schoonste wijze, die ons wel ter overneming uitlokt, maar welker breedvoerigheid ons zulks verbiedt. Alleen nemen wij het slot over. Van de groeijende gedaanten der Planten in de Equinoxiale Gewesten gesproken hebbende, en hoe treffend schoon zij zich daar voordoen, vervolgt humboldt: ‘De Bewoners van Europa genieten geenszins hetzelfde voorregt. De kwijnende Planten, die de zucht tot wetenschappen of een | |
[pagina 104]
| |
verfijnde smaak in hunne Oranjerijen doet kweeken, toont hun niets dan de schaduw der Equinoxiale Planten; vele gedaanten blijven hun altijd onbekend; maar de rijkdom en volmaaktheid hunner talen, de verbeelding en de gewaarwording der dichters en der schilders zijn voor ben middelen van vergoeding. Het zijn de nabootsende kunsten, die aan ons oog het onderscheiden en veelvuldig tasereel der landen omtrent den Equator schetsen. In Europa kan de man, afgezonderd op eene dorre kust, in zijne gedachten het gezigt der afgelegenste gewesten genieten. Indien zijne ziel vatbaar is voor de werken der kunst, indien zijn beschaafde geest groot genoeg is om zich te verheffen tot de uitgestrekte begrippen der algemeene Natuurkunde, dan eigent hij zich, in den schoot zijner afzondering, zonder zijne haardstede te verlaten, alles, wat de onversaagde Natuurkundige, de lucht en den oceaan doorzwervende, tot in de onderaardsche holen doordringende, of de bevrozene toppen der bergen beklimmende, ontdekt heeft. - Het is ongetwijfeld hierdoor, dat de verlichting en beschaving den meesten invloed hebben op ons individueel geluk. Zij doen ons gelijktijdig leven in het tegenwoordige en in het verledene; zij verzamelen rondom ons alles, wat de Natuur in de verschillende luchtstreken heeft voortgebragt, en doen ons gemeenschap hebben met alle volken der aarde. - Ondersteund door de reeds gedane ontdekkingen, kunnen wij in het toekomstige zien, en, de gevolgen der verschijnselen berekenende, voor altijd de wetten bepalen, aan welke zich de Natuur heeft onderworpen. Het is in 't midden dezer nasporingen, dat wij ons eene verstandige genieting bereiden, eene zedelijke vrijheid, die ons versterkt tegen alle slagen van het noodlot, en op welke geene uitwendige magt, welke ook, in staat is, eenige inbreuk te doen.’ Het Werk, hier aanvankelijk voorhanden, kan den Nederlander, dien het aan geene weetgierigheid ontbreekt, die genoegens, dat geluk, dat voorregt verschaffen. Hij ontvouwe het Natuurkundig Tafereel der Landen omtrent den Equator, ingerigt naar metingen en waarnemingen, gedaan op de plaatsen, van den tienden Graad Noorderbreedte tot den tienden Graad Zuiderbreedte, gedurende 1799 tot 1803. Het zal hem uitlokken, om de vermelding van het daar aangeduidde breeder te lezen. Daar dit Tafereel het grondwerk dezes Deels uitmaakt, willen wij iets van de | |
[pagina 105]
| |
herkomst en den inhoud zeggen. De Heer humboldt heeft beproefd, om in een enkel Tafereel het geheel der natuurkundige verschijnselen zamen te voegen, welke de Equinoxiale Gewesten, van het waterpas der Zuidzee tot aan den top der hoogste kruin van de Andes, opleveren. Voor de eerstemaal heeft hij dit Tafereel geschetst in 1803. Hij zond een afschrift van dit ontwerp aan den Heer mutis, te Santa-Fede-Bogota, een Man best in staat om over de juistheid zijner waarnemingen te oordeelen, en dezelve te vermeerderen met die, welke hij gedurende een veertig jarig rondreizen in het Koningrijk van Nieuw Grenada gemaakt had, de gewassen der Keerkringen op alle hoogten waargenomen hebbende; en vond zich deze beter dan eenig Kruidkundige in staat, om zeer belangrijke waarnemingen over de Geographie der Planten te kunnen bijeenzamelen. - Het eerste door hem vervaardigde ontwerp is te Parijs uitgevoerd door den Heer schoenberger, en voorts in den staat, in welken hij hetzelve aanbiedt, door den Heer turpin vervaardigd. Het bevat, om zoo te spreken, alle de waarnemingen, met welke hij zich gedurende zijn' togt naar de Keerkringen heeft bezig gehouden. Het is belangrijk, niet alleen door 't geen 't zelve dadelijk aan het oog van den Natuurkundigen voordraagt, maar nog veel meer door de zamenvoegingen en bijeenbrengingen, die hetzelve doet ontstaan in den geest van allen, die zich met de algemeene Natuurkunde bezig houden. - De veel omvattende geest des Vervaardigers van dit Tafereel oordeelde, en te regt, dat, zoo hetzelve onverwachte zamenvoegingen en vereenigingen kon doen geboren worden in den geest van hun, die er de bijzonderheden van zullen bestuderen, het gelijktijdig zou geschikt zijn, om tot de verbeelding te spreken, en aan deze een gedeelte op te leveren van de genoegens, die de beschouwing eener zoo majestueuze als weldadige Natuur doet genieten. De Heer humboldt bestemde het Natuurkundig Tafereel der Landen omtrent den Equator niet enkel, om de Geographie der Planten, welke hier voorkomt, te ontwikkelen. Hij oordeelde, dat hetzelve te gelijk kon dienen ter bevatting van het geheel onzer kundigheden aangaande hetgene veranderlijk is ten aanzien der hoogten, tot welke men zich boven het waterpas van den Oceaan | |
[pagina 106]
| |
verheft. Hieruit werden geboren de veertien Schalen, den uitslag opgevende van de vermenigvuldigde waarnemingen omtrent de verschillende takken der algemeene Natuurkunde. De Schalen, welke de Lnchtsgesteldheid, den Hygroscopischen staat en de Electrieke spanning der Lucht, de blaauwe kleur van den Hemel, de Geologische Gezigten, de Cultuur van den Grond, en de verscheidenheid der Dieren volgens de hoogten, welke zij bewonen, aanwijzen, zijn opgemaakt naar de waarnemingen door humboldt en zijnen Reisgenoot gedurende dezen togt gedaan, en de bijzonderheden daarvan znllen nader ontwikkeld worden in het verhaal zijner Reize naar den Equator. Hoe veel vreemds en nieuws de korte opgave van hetgeen die Tafereelen den oogen bieden ons schenke, verlangen wij ten sterkste naar het Reisverhaal zelve. Onze Lezers begrijpen ligt uit deze opgave van het voor ons liggend Deel, dat er veel in voorkome, 't welk zonder de Tafereelen duister en voor overneming onvatbaar is. Echter ontbreekt het, ondanks den zamenhang des geheels, niet aan stukken, welker bijbrenging het gunstig gevelde oordeel volledig zouden staven, en van eenen anderen aard zijn, dan bloote Naamsopgevingen van Planten of van Getallen enz. Veel, zeer veel is er voorhanden, in staat om onze verbeelding bezig te houden, en ons op te voeren tot de verhevenste denkbeelden en bevattingen. Het is dus, dat een Tafereel van meergemelde Landen, te gelijk tot het hart en tot de verbeelding sprekende, niet slechts voor de zoodanigen, die zich met Natuurkundige Wetenschappen bezig houden, belangrijk is, maar ook de zulken tot deze beoefening kan aansporen, die niet weten, welke genoegens er aan de ontwikkeling van ons verstand verknocht zijn. Eene goede Vertaling en keurige Uitvoering wordt tot een Werk van dezen aard bovenal vereischt; en zal men beide aan het Stuk voorhanden niet kunnen ontzeggen. Geen alledaagsche Vertaler is er toe opgewassen, en het is ook in geheel andere handen gesteld. Over de uitvoering kan men niet dan een gunstig oordeel strijken. Te wenschen is het, dat het vertier aan de moeite en kosten beantwoorde. Wij worden onderrigt, dat dit Werk met vier, ten hoogste met vijf Deelen compleet zal zijn, en dat de | |
[pagina 107]
| |
volgende Deelen het Historisch Berigt dezer Reize, éénig in hare soort, zullen bevatten. Na zoo veel goeds van den aanvang gezegd te hebben, is het bijkans geheel overtollig te melden, dat wij naar de voortzetting hartelijk verlangen. |
|