| |
Natuur-tafereelen; met Wetenschappelijke Ophelderingen. Door Alexander van Humboldt. Naar het Hoogduitsch, door Gerrit Troost. Iste Deel. In den Haag, bij Immerzeel en Comp. 1808. In gr. 8vo. 258 Bladz.
Zeer eigenaardig is het, en ook zeer algemeen, dat Voorredens, Voorberigten, of welk een naam men ook aan die Boekgedeelten geve, welke het Werk voorafgaan, een verslag van de herkomst enz. des Boeks behelzen. Niet vreemd, dat ze doorgaans op eene aanprijzende leest geschoeid zijn. Zeldzamer is het, dat de Schrijver, als 't ware, Recensent zijns arbeids zij; en nog zeldzamer, dat hij het gebrekkige daarin gevoele, en met volle erkentenis er voor uitkome. Dit echter troffen wij aan in de Voorrede dezes Werks des Heeren van humboldt. Deze zeldzaamheid, gevoegd bij het onderrigtende en de kortheid, maakt het ons ten pligt, dezelve geheel mede te deelen.
‘Het is,’ schrijft van humboldt, ‘niet dan aarzelend, dat ik het Publiek eene reeks van waarnemingen aanbiede, die bij de beschouwing van groote Natuurvoorwerpen op den Oceaan, in de wouden van den Orenoco, in de wildernissen van Venezuela, en in de eenzame Peruaansche en Mexikaansche gebergten ontstaan zijn. Eenige fragmenten werden op de plaats der beschouwing zelve opgeteekend, en naderhand tot een geheel gebragt. Een algemeen overzigt der natuur, het bewijs van de zamenwerking der krachten, de vernieuwing van het genot, dat de onmiddellijke beschouwing den gevoeligen mensch verschaft, zijn de oogmerken, die ik getracht heb te bereiken. Elke Verhandeling zal een geheel op zichzelven uitmaken; in alle zal zich eene en dezelfde strekking tot een algemeen doeleinde openbaren. Deze aestetische behandeling van voorwerpen uit de Natuurlijke Historie stelt, ondanks de voortreffelijke kracht en buigzaamheid onzer vaderlandsche taal (de Hoogduitsche), den Schrij- | |
| |
ver groote zwarigheden tegen. De rijkdom der natuur verwekt eene ophooping van bijzondere beelden. Doch het is juist deze ophooping, die het rustige en den geheelen indruk van het Natuurtafereel stoort. Tot het gevoel en de verbeelding sprekende, wordt de stijl al ligtelijk een dichterlijk prosa. Ik behoef dit hier niet nader te ontwikkelen, daar helaas! de volgende bladen maar al te vele voorbeelden van zoodanige afwijkingen, van zulk een gebrek aan houding bevatten.
Ik wensch intusschen, dat mijne Tafereelen, ondanks dit gebrek, dat ik zelf ligter gevoelen dan verbeteren kan, den Lezer nogtans een gedeelte van het genot verschaffen mogen, dat de dadelijke beschouwing aan hen verzekert, die de schoonheden der Natuur bevatten kunnen. Daar dit genot toeneemt naarmate onze blik dieper in den inwendigen zamenhang der natuurkrachten indringt, heb ik aan elke Verhandeling wetenschappelijke bijvoegsels en ophelderingen toegevoegd.
Ik heb alles t'huis gebragt op den eeuwigen indruk, dien de physische natuur op de morele stemming en het lot van den mensch uitoefent. Vooral wijde ik deze bladen toe aan bedrukte gemoederen. Wie zich uit de door stormen beroerde levenszee gered heeft, zal mij gaarne in digte wouden, in onafzienbare woestijnen, en over de hooge spitsen der Andesketen volgen. Tot hem zegt het wereldrigtende koor:
De vrijheid zetelt op der bergen hoogen top.
Geen damp van graven stijgt in 't zuivre luchtruim op.
't Geluk blinkt overal in dorenlooze rozen
Dààr, waar de snoode mensch nooit woonplaats heeft verkozen.’
Ziet daar 's Schrijvers plan, wijze van bewerking, en 't geen het heerschende is in elk der hier opgehangene Tafereelen. Schoon dezelve tot dat sombere, waarvan hij gewaagt, eene strekking hebben, zullen toch wel andere dan bedrukte gemoederen in deze bladen een veelvuldig en afwisselend onthaal aantreffen, daar zich waarnemingen en zeldzaamheden als opeenstapelen, bovenal voor hen, die, gelijk humboldt zich elders uitdrukt, ‘nooit ons Werelddeel verlaten, of de beoefening der algemeene Aardrijkskunde verwaarloosd hebben.’ Der zoodanigen twijfelingen tracht hij oplossing en voldoening te schenken. Vinden zij die
| |
| |
niet in de veelal op hoogen toon gestemde Natuur-tafereelen zelve, zij zullen niet te vergeefs de Ophelderingen en Bijvoegsels raadplegen. Deze zijn veelvuldig, en van zulk eenen aard, dat ze des Schrijvers rijkheid in eigene waarnemingen en belezenheid in die van anderen, alsmede eene beoordeeling en te regtwijzing van vele verkeerde begrippen behelzen. Veel, dat wij er niet in verwacht hadden, is er ons in voorgekomen, soms met eene breedvoerigheid, welke naar eene Verhandeling zweemt.
Het eerste Tafereel, over de Wildernissen (Steppen) en Woestenijen, 35 bladzijden beslaande, wordt gevolgd door een vijftigtal Ophelderingen, die tot bl. 117 loopen. Daar de Schrijver zelf van Dichterlijk Prosa gewaagt, willen wij, uit vele daarvan ten bewijze strekkende gedeelten, er een ophalen. De Wildernis in Zuid-Amerika beschrijvende, vinden wij ten opzigte van de Luchtsgesteltenisse: ‘Wanneer onder de regtnederschietende stralen der nooit bewolkte zon het verschroeide gras in stof verkeerd is, spart de verharde grond zich op, even als ware hij door eene hevige aardbeving geschokt geworden. Waaijen er dan tegenstrijdige luchtstroomen overheen en plant zich deze botsende beweging voort, dan doet zich in deze wildernissen een zonderling verschijnsel op. Als trechtervormige wolken, welker spits langs de aarde heendrijft, stijgt het zand als een damp, welligt met electrike stof geladen, door de dunne lucht in 't midden van den dwarrelwind op, even gelijk de ruischende waterhoos, welke den ervaren zeeman met schrik vervult. Het schijnbaar nederhangend wolkenkleed laat nu niet dan een duister geelkleurig licht op den verdorden grasgrond nedervallen. De gezigteinder treedt plotseling nader. Hij vernaauwt de wildernissen gelijk het hart van den wandelaar. De heete stoffige aarde, welke als in nevelen gehuld in den dampkring zweeft, vermeerdert de verstikkende warmte der lucht. In plaats van koelte, voert de oostenwind, over den lang verhitten grond henen waaijende, nieuwen vuurgloed aan.
Ook verdwijnen allengskens de poelen, welke door de geel gebleekte waaijerige Palmboomen voor eene volkomene opdrooging beschut werden. Gelijk in het ijzige noorden het dier door koude verstijft, even zoo onbewegelijk sluimeren hier de krokodil en boäslang, diep in den verdroogden kleigrond gegraven. Dorheid verkondigt alom den dood,
| |
| |
en overal volgt den dorstigen reiziger, in de speling der gebogene lichtstralen, het schijnbeeld van eenen golvenden waterspiegel. In dikke stofwolken verborgen, en geprangd door honger en heeten dorst, zwerven hier paarden en runderen rond, daar de eerste, met lang uitgerekte halzen, hoog tegen den wind insnuiven, om, mogt het zijn, in de vochtigheid der lucht de nabijheid van eenen nog niet gansch uitgedroogden poel te ontdekken.
Bedaarder en bedachtzamer trachten de muildieren, op eene andere wijze, hunnen dorst te lesschen. Eene bolvormige geribde plant, de melocactus, besluit in een stekelig bekleedsel een waterachtig merg. Het muildier slaat met zijn voorpoot de dorens ter zijde, en waagt het alsdan er de lippen met omzigtigheid aan te brengen, om het koele sap van dezen distel te drinken. Doch het drinken uit deze levendige plantenbron is niet altijd zonder gevaar; want dikwijls ziet men dieren, welke door de stekels van de cactus aan den hoef verlamd zijn.
Volgt eindelijk op de brandende hitte van den dag de verkoeling van den even langen nacht, nog dan zelfs kunnen paarden of runderen niet rusten. Verschrikkelijke vledermuizen vervolgen hen in den slaap, zuigen hen gelijk de vampire het bloed uit, en hechten zich klemmend aan hunne ruggen, alwaar zij etterende wonden verwekken, in welke zich muskiten, hippobosken en een heer van stekende insecten nestelen. Op eene zoo smartelijke wijze leven de dieren, wanneer de gloed der zonne het water op den aardbodem verdroogd heeft!
Nadert eindelijk, na eene lange droogte, de weldadige regentijd, dan verandert plotselijk het tooneel in deze wildernissen. Het donkere blaauw van den tot hiertoe onbewolkten hemel wordt lichter. Naauwelijks herkent men des nachts de zwarte ruimte in het sterrenbeeld van het zuidelijk kruis. De zachte phosphorike glans van de Magellaansche wolken verdwijnt. Zelfs het loodregt nederschijnende gesternte van den adelaar en den slangendrager schittert nu met een trillend en minder planeetachtig licht. Gelijk verafgelegene gebergten vertoonen zich eenige wolken in het zuiden, die zich nevelachtig over het zenith uitbreiden. - De in de verte rommelende donder kondigt de komst van den alles bezielenden regen aan.
| |
| |
Naauwelijks is de oppervlakte des aardrijks bevochtigd, of de dampende wildernis bedekt zich met kijlling en ritselende paspalum, en verscheidene grassoorten. Opgewekt door het klimmende licht, ontvouwt de laag groeijende mimosa de sluimerende bladeren, en begroet de opgaande zon, harmonisch met het vreugdelied der vogelen en de ontluikende bloesems der waterplanten. Paarden en runderen verlustigen zich nu in het volle genot eens nieuwen levens. De schoongevlekte Jaguar verschuilt zich in het hoog opgeschoten gras, en werpt zich met een kattensprong, even als de Aziatische tijger, op het vreemdzaam voorbijweidend dier. - Naar luid van het verhaal der Inboorlingen, ziet men somtijds den bevochtigden kleigrond aan de oevers der moerassen zich langzaam en heuvelachtig verheffen, en dan weder de opgewoelde aarde met een hevig geluid, als bij de uitbarsting van een kleinen slikvolkaan, plotselijk als in wolken verstuiven. Wie dit verschijnsel kent, neemt de vlugt; want een reusachtige waterslang of geharnaste krokodil, door de eerste regenvlaag uit haren schijndood gewekt, stijgt uit deze groeve op.’
Het tweede Natuur-tafereel voert ten opschrift: Denkbeelden over den Gedaantevorm (physionomie) der Planten. Van humboldt bezigt het eigen schilderend penseel; dan de kleuren zijn naar den aard der stoffe gewijzigd. Wij vermelden alleen het slot. Den rijkdom en de schoonheid der planten onder de keerkringen vermeld en beschreven hebbende, schrijst hij: ‘Deze en meer dergelijke genoegens der natuur ontberen de noordsche Volken. Vele gesternten, vele plantengedaanten, vooral de schoonste, (palm-en pisangvormen, boomvormige grassoorten en sijn gevederde mimosa) blijven hun eeuwig onbekend. De treurige gewassen, die onze trekkassen in zich bevatten, geven slechts een flaauw denkbeeld van de majesteit des plantengroeis van de keerkringslanden. Maar in de volmaking onzer taal, in de verhitte verbeelding des dichters, in de navolgende kunst des schilders is eene rijke bron van schadeloosstelling geopend. Uit deze put onze verbeelding de levendige beelden van eene uitheemsche natuur. In het koude noorden, op de woeste heide kan de eenzame mensch zich datgene, hetwelk men in de verst asgelegene wereldstreken ontdekt heeft, eigen maken, en aldus zichzelven eene wereld scheppen, die, het werk van zijnen geest, even als deze, vrij en onver- | |
| |
gankelijk is.’ - Ook eene menigte van Ophelderingen en Bijvoegsels licht dit Tafereel toe.
Verscheidenheid is in deze opgehangene Tafereelen waargenomen. Het laatste hier aangebodene voert ten titel: Over de Watervallen van den Orenoco, bij Atures en Maypures. De treffende beschrijving van de rivier zelve en de watervallen heeft ten slot de vermelding van de begraasplaats van een verdelgd Volk, en eindigt met deze aanmerking: ‘Zoo verdwijnen de geslachten der menschen! Zoo vervalt de vermaardste kunde der Volken! Dan, wanneer iedere bloem van den menschelijken geest verwelkt, wanneer in den storm der tijden de werken van het scheppend vernuft vergaan, zoo ontspruit toch uit den schoot der aarde eeuwig een nieuw leven. Rusteloos ontvouwt de voortbrengende Natuur hare teedere knoppen - onbekommerd of de wrevele mensch (een nooit verzoend geslacht) de rijpende vrucht vertreedt.’ - Weinige Ophelderingen en Bijvoegsels vergezellen dit Tafereel.
Hoorden wij den Schrijver, ondanks de voortreffelijke eigenschappen, der Hoogduitsche tale toegeschreven, klagten uitboezemen om zich daarin naar eisch uit te drukken, de Nederduitsche Vertaler heeft dit ook gevoeld, dan over 't algemeen zich wel van zijn post gekweten. In de veelvuldige eigen vreemde namen zijn wel eenige misslagen; dan vele willen wij aan den Drukker of den Proevennaziener wijten. De werkzame Organische krachten laten wij voor 's Schrijvers rekening. Veelvuldig zijn zijne overwijzing en op andere door hem uitgegevene Werken, welker naslaan, veeltijds, voor den Nederduitschen Lezer onmogelijk is. |
|