| |
| |
| |
Het Leven van Jezus, een Geschenk aan de Jeugd. Door J.M. Schrant, Roomsch-Priester. Te Amsterdam, bij B.J. Crajenschot. 1808. In kl. 8vo. 412 Bl.
Niets strekt zoo zeer ten sprekenden bewijze van den zachten en weldadigen invloed, welken de meer en meer toenemende verstandsverlichting onzer tijden oefent, dan dat men ook uit den schoot der Roomsche Kerke, van welke de geest der Onverdraagzaamheid voorheen ten heerschenden karaktertrek diende, schriften ziet voortkomen, wier Opstellers toonen, om nu van andere goede hoedanigheden niet te gewagen, in bescheidenheid en zachtmoedigheid met vele Protestantsche Schrijvers wel te kunnen wedijveren. Het getal van zoodanige schriften moge wel nog niet zeer groot zijn, waarvan, misschien, de hoofdreden moet gezocht worden in de manier van godsdienstig onderwijs, welke, tot voor niet zeer vele jaren, in het Roomsche Kerkgenootschap gevolgd werd; betere inrigtingen, dat belangrijk onderwerp betreffende, doen voor het toekomende de beste uitzigten voeden, en leggen den grond der streelende verwachtinge, dat ook langs dezen weg de onzalige verwijdering tusschen de onderscheidene Christelijke Kerkgenootschappen zal wegvallen, en de banden van wederzijdsche verdraagzaamheid vaster zullen worden toegehaald.
Het Werkje, hetwelk thans voor ons ligt, beschouwen wij als eene dienstige bijdrage, om aangaande zulke betere tijden geene ongegronde uitzigten te mogen voeden. Hoewel aan zijn Kerkgenootschap getrouw, onderscheidt zich aldaar de Wel Eerw. schrant op eene loffelijke wijze van velen zijner Geloofsgenooten, zoo in taal en stijl, als in de orde, inrigting, en wending van voordragt en der behandelde zaken. In het Voorberigt tot het Werk, aan den Kroonprins van Holland opgedragen, na aan het verbeterde Schoolwezen in het algemeen zijne hulde gedaan te hebben, beklaagt hij zich over het gebrek aan de noodige Werkjes, welke door de Schoolleeraars van zijne Gezindte hunnen Kweekelingen met vrucht in handen kunnen gegeven worden: ‘Eenige Vlaamsche Bijbelsche Geschiedenissen, zoogenaamde Evangelie-boeken, en soortgelijke Schriften meer
| |
| |
- hoe ellendig (schrijft hij) zijn dezelven veelal zamengesteld! Hoe onverstaanbaar op verscheidene plaatsen! welke walgelijke taal! en hoe ondoelmatig voor Kinderen!’ Om in dit gebrek te voorzien, besloot de Eerw. schrant, door eene loffelijke zucht voor het zedelijk heil des opkomenden geslachts gedreven, zijne krachten te beproeven, en, naar onzen dunk, met een zeer gelukkigen uitslag; als hebbende hij zich eeniglijk toegelegd, om, volgens den leiddraad der Evangelische Geschiedenisse, de Jeugd bekend te maken met het leven, de lotgevallen en de leer van jezus, met vermijding van alle geschilstukken, die, schrijft hij, zoo min mogelijk in een Werkje voor Kinderen passen. De Heer schrant heeft zijn Werk in zes Afdeelingen verdeeld, die wederom in Lessen, te zamen tweeënzeventig in getal, gesplitst zijn.
De Eerste Afdeeling behelst jezus Geboorte, Jeugd, en mannelijken Ouderdom, tot aan zijne Prediking. |
De Tweede, de merkwaardigste van zijne Wonderen. |
De Derde, den voornaamsten inhoud van zijne Leer. |
De Vierde, zijne meest belangrijke Gelijkenissen. |
De Vijfde, eenige trekken uit zijn zedelijk Karakter. |
De Zesde, zijne laatste Levensdagen, Lijden, Dood, Opstanding en Hemelvaart. |
Achter iedere Les volgt eene Toepassing, in welke het zedelijk gebruik, hetwelk van het in dezelve verhandelde kan worden gemaakt, kortelijk wordt aangewezen; zijnde tevens daarbij gevoegd een aantal Vragen, op welke het Antwoord uit de Les kan worden opgemaakt: eene schikking, tot welke het gebruikelijke in vele schriften, door de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, in het licht gegeven, onzen Schrijver aanleiding gaf.
Hartelijk en Evangelisch is 's Mans aanspraak aan de Kinderen, in welke hij hun het belang des onderwerps, het Leven van jezus, in de volgende gepaste bewoordingen onder het oog brengt: ‘Nooit was er iemand, die meerder regt op onze hoogachting en liefde had, dan jezus, in aanmerking genomen de oneindige voortreffelijkheid van zijnen Persoon, de hooge waardigheid, welke Hij bekleedde, en de uitmuntende diensten, door Hem aan de menschheid bewezen. Wie immers was jezus? Hij was meer dan eenig verlicht en deugdzaam Mensch: Hij was de waarachtige Zoon van God, voor vele eeuwen onzen
| |
| |
Vaderen toegezegd, om ons Mensch geworden, en onder ons menschen verkeerende, om ons den weg der zaligheid, zoo door zijne Leer als Voorbeeld, aan te wijzen, de Waarheid en Deugd in haren waren luister te herstellen, en door zijn Lijden en Dood ons geluk voor altoos te vestigen.’
Gaarne willen wij iets ter proeve leveren; doch het veld is schier te ruim tot het doen van eene keuze. Wij slaan het Boek open, en aldaar valt ons oog op de uitbreiding van het Gebed des Heeren. Jezus, in zijne Bergpredikatie, doet hij zijne leerlingen aldus aanspreken. ‘Ik wil u eens eene schets mededeelen, waarom en hoe gij uwen Vader bidden zult. Bidt derhalve dus:
Onze Vader, Vader der menschen, die, in de Hemelen, boven alles verheven zijt! Uw Naam worde geheiligd, uwe heerlijke volmaaktheden worden van alle menschen gekend en verheerlijkt! Uw Koningrijk kome! Uw Rijk van Waarheid, Deugd en Gelukzaligheid, breide zich hoe langer hoe meerder uit! Uw Wil geschiede, gelijk in den Hemel, alzoo ook op de Aarde, worde zoo wel van menschen als zaligen geëerbiedigd! Geef ons heden ons dagelijksch brood, betgene wij tot ons bestaan, zoo naar ligchaam als ziel, noodig hebben! En vergeef ons onze schulden, misdaden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren, aan hen, die ons beleedigd hebben! En leid ons niet in bekoring, laat ons niet in bekoring tot zonde geraken; maar verlos ons van het kwade, van al wat onzen gelukstaat kan hinderlijk zijn! Amen! Dit zij zoo!’
De Toepassing, welke de Eerw. schrant hiervan ten zedelijken gebruike zijner lieve kinderenmaakt, luidt aldus: ‘Het bidden zij en blijve u ook steeds eene genoegelijke verrigting! Gij hebt hetzelve noodig, om deugdzaam en gelukkig te leven. Maar laat uw oogmerk daarbij even zuiver zijn! Wilt nimmer door het gebed bedoelen, de gunst en het aanzien der menschen te winnen! Neen! begeeft u liever tot de eenzaamheid, en stort daar uw hart voor uwen Hemelschen Vader uit, die u in de verborgenste plaatsen gadeslaat, en tot op den grond uwes harte ziet.
| |
| |
Bidt in den naam van jezus, door wien alleen gij moet zalig worden, en van den Vader kunt verkrijgen, hetgene gij vraagt, volgens de toezegging, door uwen Heiland u meermalen gedaan,’ enz.
Van de menigvuldige blijken van des Eerw. Schrijvers hartelijke zucht voor de voortdurende onschuld der jeugd en de opleiding van dezelve tot standvastige deugdsbetrachting, ontmoeten wij ook een voorbeeld in het toepasselijk gebruik van de Gelijkenis van den verloren Zoon: ‘Behalve deze troostvolle Leer’ (Gods vergeeflijkheid omtrent den berouwhebbenden Zondaar) ‘zoo bevat de overschoone Gelijkenis van den verloren Zoon ook nog voor u de voortreffelijkste Lessen, en kan nimmer van u te veel herlezen worden. Zij schildert u met de levendigste verwen af, welke rampen de ondeugd en een losbandig leven na zich slepen. Armoede, schande, afzigtige kwalen, dikwerf een vroege dood, zijn veelal de gevolgen van een jeugdig leven, in overdaad en wellust doorgebragt. Ja, wie is in staat om alle die rampen op te tellen? Hoe menig jongeling en jonge dochter, anderzins van de beste verwachting, de lust en vreugd hunner ouders, gingen dien weg op, moesten die gevolgen ondervinden, en stortten reeds vroeg in het graf! Hoe velen dragen de straf der ontucht, een krachteloos en verzwakt ligchaam, met zich om, gelijken meer naar uitgeteerde geraamten, dan naar menschen! Hoe menig een riep dan niet, doch veelal te laat, vol wroeging uit: Ach! hoe ongelukkig heeft mij mijne ligtzinnigheid gemaakt! Had ik den raad mijner Ouders en Leeraren wat meer gehoor gegeven, mijne lusten niet opgevolgd, gewis ik ware tot dit rampzalig uiterste niet gekomen! - Kinderen, welk eene waarschuwing dan voor u allen! Laat dit voorbeeld indruk op uwe harten maken, en u eene aanmaning zijn, van nimmer der ondeugd of der verleiding gehoor te geven, maar den raad uwer Ouders en Leeraren op te volgen! Vermijdt ook de ledigheid, vlucht kwade gezelschappen, eert en vreest God! Dan gewis zult gij u nimmer over soortgelijke gevolgen behoeven te beklagen.’
Recensent eindigt met den wensch, dat de verlichting van het verstand en de verbetering van het hart en de
| |
| |
zeden der jeugd onder het Roomsche Kerkgenootschap, door den arbeid van den waardigen schrant, onder den zegen des Almagtigen, mogen bevorderd worden; en dat ook Protestantsche Leeraars en Onderwijzers dien arbeid ten nutte der han toevertrouwde jonge lieden wel zullen willen aanwenden. |
|