| |
| |
| |
Reis in het Noordoostelijke Siberie, en op de IJszee en den Noordoostelijken Oceaan, door Gawrila Sarytschew, Rus-Keizerlijk Generaal-Majoor ter Zee; uit de Hoogduitsche vertaling van J.H. Busse overgezet door N. Messchaert. In Twee Deelen. Iste Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1808. In gr. 8vo. 190 Blz.
Bij het ontvangen van het Eerste Deel dezes Werks herinnerden wij ons aan een Stuk, in den jare 1788 te Londen uitgegeven, onder den Titel: A comparative view of the Russian Discoveries with those made by Captains cook and clirke, and a sketch of what remains to be ascertained by future Navigators; by william coxe, A.M.F.R.S. &c. Dit met veel oordeels opgestelde Stuk eindigde met de aanduiding van de Reis naar deze Noordsche Gewesten, door Keizerin catharina opgedragen aan Kapitein billings, een Engelsch Zeeofficier in Russischen dienst, die Kapitein cook vergezelde op diens laatsten togt naar den Stillen Oceaan. - Nu en dan vermeldden de Nieuwspapieren 't een en ander van deze Reize, doch een geheel daarvan herinneren wij ons niet ontmoet te hebben. Wij namen dus gretig ter hand de lezing van het voor ons liggend Werk, als geschikt om ons de beste en naauwkeurigste berigten te schenken van dit gedeelte onzes Aardbols, en der Aardrijkskunde toe te lichten. Wij vonden ons in onze verwachting niet te leurgesteld, en verpligt, onze Lezers met hetzelve bekend te maken.
Om de IJszee en den Noordoostelijken Oceaan te onderzoeken, is geen Rijk gelegener, dan Rusland: het heeft ook niet ontbroken aan plans te dien opzigte; dan vele onuitvoerlijke werden gemaakt in het geruste kabinet, tienduizend wersten van de plaats, waar zij zouden moeten uitgevoerd worden. Van het groot aantal ondernemingen, door Rusland te dien aanzien gedaan, is die, volgens het ontwerp van Keizer peter den grooten, duslange de gewigtigste gebleven. 's Schrijvers Voorrede geeft verslag van de vervolgens gedane Ontdekkingstogten, en reden van derzelver gebrekkigheid en mislukking. - Verschuldigde eere geeft de Schrijver aan de kennis, aan de kloekmoedigheid en volharding van Kapitein cook; dan meldt tevens de oorzaken,
| |
| |
waarom hij het aangevangen werk heeft moeten staken, en waarom hij zich met onvolledige opgaven heeft moeten vergenoegen.
De Schrijver, sarytschew, is, volgens het berigt des Hoogduitschen Vertalers, in het Keizerlijke Cadettencorps opgevoed; naderhand kreeg hij, als Zee-officier, in het gevolg van Keizerin catharina, gedurende haren vermaarden togt op de Wolga, gelegenheid om proeven te geven van zijne kundigheden, en werd, ingevolge daarvan, tot Begeleider van Kapitein billings verkozen. De reis ving ten jare 1785 aan, en duurde omtrent acht jaren. Gedurende dien tijd hield hij een naauwkeurig dagboek, waarin hij alles aanteekende, wat hem merkwaardigs bejegende, zonder er eens aan te denken, om het in 't vervolg openlijk bekend te maken, ‘dewijl,’ dus drukt hij zich uit, ‘ik gevoelde dat mij de voorbereidende bekwaamheden tot eenen Schrijver ontbraken, en het derhalve voor vergeefsche moeite hield, het te willen worden.’ Op sterke aanmaning arbeidde hij er aan, vond bemoediging, en uitlandigheid was oorzaak, dat hij het niet voor het jaar 1801 kon voltooijen, wanneer zijne Keizerlijke Majesteit den druk van het Dagboek en de Kaarten gebood.
De Schrijver erkent, dat zijn Werk, ten aanziene van stijl en voordragt, alsmede van natuurkundige aanmerkingen, zekerlijk gebrekkig is: deze op te maken, was eens anders zaak, en hij geeft ons hope, dat wij des niet verstoken zullen blijven; doch hij durft verzekeren, dat de waarnemingen, die den Zeevarenden nuttig kunnen worden, met de grootste naauwkeurigheid gedaan en omstandig beschreven zijn. - De uitvoerige en schoone Kaart, voor aan in dit Werk gevoegd, waar men de scheepstogten ook op aangewezen vindt, kan daarvan ter oogschijnlijke proevé verstrekken. In 't slot zijner Voorrede mogt hij te regt schrijven: ‘Den Zeevarenden hoopte ik met de uitgave van deze Reis iets nuttigs, het algemeen iets aangenaams te leveren. Ondertusschen heb ik het voorbeeld derzulken niet nagevolgd, die hunne verhalen met aanlokkelijke, buitengewone en onderhoudende gevallen opfchikken, welke maar een eenig gebrek hebben, - dat zij niet waar zijn. - Niet dan waarheid te schrijven, had ik ten oogmerk, en schreef daarom alleen gebeurde zaken in
| |
| |
mijn Dagboek op, mij slechts veroorlovende hier en daar eenige aanmerkingen in te vlechten.’
De uitvoerige Ukase van Keizerin catharina, en de vermelding der Officieren, tot dezen Togt bestemd, en van de Manschappen, maakt de eerste Afdeeling uit. Van de toerusting tot den Togt gewaagt de tweede Afdeeling, en bijzonder van 's Schrijvers zending naar Irkutsk en Jakutsk, om de eerste voorbereidselen tot den Togt te bezorgen. - De geestbezwering eens Jakutischen Schamans is zeer lezenswaardig; de beschrijving der Jakuten kort, maar voldoende. ‘Er zijn,’ merkt hij op, ‘niet weinig Jakuten, die het Christelijk geloof hebben aangenomen; doch meerendeels zijn het arme lieden, die zich misschien slechts hebben laten doopen, om eenige jaren van het hoofdgeld vrij te blijven: den rijken gevalt het niet, dat het Christelijk geloof verbiedt twee vrouwen te hebben, en in de vasten vleesch, boter en melk, maar vooral paardenvleesch te eten, welk laatste zij voor het smakelijkste geregt houden, dat ergens in de wereld te vinden is, zoo dat zij dikwijls zeggen. dat, zoo de Russen het maar eens ter dege proefden, zij geen rundvleesch meer zouden willen eten. Het vet van paarden en koeijen eten zij zonder eenige toespijs met grooten smaak en meestal raauw; insgelijks vinden zij grooten smaak in het drinken van gesmolten boter, hetwelk zij houden voor een voortreffelijk geneesmiddel tegen verscheidene ziekten, en daarom aan degenen, die daaraan krank liggen, te drinken geven. Om een schreijenden zuigeling te stillen, geven zij hem een stuk raauw rundervet om uit te zuigen. In den zomer, wanneer hunne paarden jongen werpen, maken zij van de melk hun Kumys, even zoo als de Tartaren: des winters drinken zij, in plaats daarvan, Undan, zijnde een gemengde drank van zure melk, verlche boter en water, die zich in de daad ook wel laat drinken -
Uit alles blijkt genoegzaam, dat bijna alle hunne spijzen uit levensmiddelen bestaan, die ons (Griekschen) Christenen verboden zijn; ondertusschen staan onze Priesters er sterk op, dat de gedoopte Jakuten al het door de wet verbodene vermijden en de vasten houden; maar dewijl zij noch koren, noch vruchten, noch visch hebben, wordt het hun bijkans onmogelijk, dit voorschrift na te komen. De oorzaak derhalve, waarom zoo veel Jakuten zich niet laten doopen, komt uit de maag voort’!
| |
| |
In de derde Afdeeling vinden wij 't vertrek van Omekon naar Ochotsk met gezadelde Rendieren, zeer lastig in 't berijden. Hier treffen wij eene beschrijving aan van de Tunguzen, die zoo wel des winters als in den zomer een zwervend herdersleven leiden. Dezer huishouding wordt niet onaardig beschreven. - Voorts kwamen zij bij de Voettunguzen, dus genoemd, omdat zij, bij gebrek aan Rendieren, in den zomer te voet moeten gaan; maar des winters spannen zij Honden voor hunne Narten. Zij wonen in Aardjurten, doch zijn voorts in niets van de Rendiertunguzen onderscheiden. Van hier zette men de reis met Honden in Narten voort. Hoogst zonderling is deze wijze van reizen, hier beschreven. - Hij kwam te Ochotsk, welke handelplaats en handel de Reiziger ontvouwt. Noch geschikte schepen, noch bouwstoffe tot dezelve trof hij daar aan. Een moeijelijke togt in 't land, om scheepstimmerhout te zoeken, beloofde in 't eerst weinig goeds; dan eindelijk trof hij zoo veel geschikt hout aan, dat er voor twee vaartuigen genoeg was; doch het ontbrak aan manschap, geschikt om te gaan hakken, zoo zeer waren zij door eene armoedige levenswijze verzwakt. De vischtijd kwam, met dezen overvloed, en het volk kreeg krachten. Niet dan met verwondering zal men hier lezen de verscheidenheid en veelheid der Vischsoorten, die van April tot September zich daar opdoet, ten voedfel van Menschen en Honden dient, als ook ter verzendinge. - Genoeg, dat wij dit alleen afschrijven: ‘In het laatste van Augustus en het begin van September, als de Visch allergrootst is, vangt men hem, om zoo te zeggen, niet meer: maar dan neemt men hem slechts met de hand uit de rivier, als uit een vat, en werpt hem in daartoe gemaakte kuilen, waar hij dan bederft, verrot en geheel uit elkander loopt. Deze spijs behoort den honden toe; maar ondertusschen eet
menig een ander dezelve ook wel. De Kamschatkadalen voor hun deel houden deze spijs voor eene der beste en smakelijkste, ofschoon de geur derzelve indedaad niet liefelijk en zoo sterk is, dat men het op een paar wersten afstands kan merken, als er zulk een kuil wordt geopend. Omtrent het einde van September, of als de eerste vorst invalt, laat men de vischsoorten, die dan invallen, bevriezen, en legt dezelve op hoopen, om als voorraad tot den winter bewaard te blijven.’ - | |
| |
Der Inboorlingen Visch-, alsmede hunne zonderlinge Vogel-vangst, vinden wij hier vermeld.
Op de komst van den Heer billings te Ochotsk werd de Schrijver naar de rivier Kolyma gezonden. Deze reis, met de verrigtingen aldaar, maakt de vierde Afdeeling uit, waarin men de bezochte Volken of dun gezaaide menschenhoopen beschreven vindt, met vele opmerkenswaardige bijzonderheden, te veel om hier op te noemen. In de vesting (Ostrog) Werchne-Kolymsk, waar zij twee schepen bouwden, klom in Januarij 1787 de koude tot 43 Graden (volgens reaumur). ‘Zij werd,’ schrijft hij, ‘zoo nijpend, dat de ademhaling zelfs moeijelijk werd, en het uitgewasemde vocht terstond in ijsdeeltjes veranderde, die door het tegen elkander wrijven een gestadig geritsel deden hooren. De werking der zon was toen ten uiterste gering, althans kon zij de lucht volstrekt niet verwarmen; zij kwam slechts op den middag, en voor een zeer korten tijd, even boven den gezigteinder, en hare stralen vielen zeer schuins. Het is opmerkelijk, dat bij de hevigste koude hier altijd eene volkomene stilte heerscht: zoo dra de wind zich weder een weinig verheft, daalt de koude. Met kwik gevulde Thermometers waren hier volstrektniet te gebruiken: want het zuiverste kwik bevriest bij eene koude van 33 Graden, en verandert dan in een vast ligchaam: wij bedienden ons slechts van Thermometers met geestrijke vochten.’
Behalve de felle koude hadden zij, uit gebrek van voorzorge, met schaarschheid van eetwaren en scheurbuik te worstelen. Met dat al zetten zij den scheepsbouw voort en een tweede op stapel. De Schrijver is verre van zich voor een scheepsbouwkundige uit te geven; vele gedeelten kostten hun verbazende moeite.
Met de gebouwde Vaartuigen, te water geloopen en tot de reis toegerust, voeren zij de Kolyma af. Dit bedrijf en de reis op de rivieren maakt de vijfde Afdeeling uit, welke zeer veel merkwaardigs biedt, de komst aan de IJszee vermeldt, en de worstelingen met het ijs.
De verdere reisontmoetingen vullen de zesde Afdeeling. In 't einde deden de dikke nevels, de ondoordringbare en schipbreuk dreigende ijsschotsen de Reizigers besluiten om terug te keeren; te meer, daar de beklommen rots Baronow oost- en noordwaarts niets liet zien, dan eene groote ijsvlakte, zonder eenige ope- | |
| |
ning. Op een uitstapje landwaarts in ontmoetten onzen Reiziger verscheidene Stand-rendieren, dus genaamd, omdat zij gedurende den winter, als des zomers, nabij zee blijven, en zich ook niet vereenigen met de Rendieren, die in den zomer hier uit de bosschen aankomen, en die op hunne beurt elkander hier ook niet verlaten, maar altijd bijeen blijven. Ten opzigte van de wilde Rendieren had hij voorheen eene waarneming medegedeeld, hier op nederkomende, dat zij op 't einde van Mei in groote kudden uit de bosschen naar de zeekusten ijlen, waarschijnlijk om de groote menigte muggen te ontvlieden. In den herfst op hunnen terugtogt kunnen zij het overtrekken van twee rivieren niet vermijden. De Kozakken in die landstreek, alsmede de Jukagiers, de lievelingsplaatsen dezer Rendieren kennende, komen daar dan in hunne kanen op af, en steken eene groote menigte in het water dood, zoo dat één mensch, op éénen dag, dikwerf meer dan 60 afmaakt. Hij voegt er deze waarneming nevens: ‘Men moet weten, dat de Rendieren niet alle te gelijk in eenen hoop overzwemmen, maar een voor een achter elkander, zoodat de Jagers niet veel moeite met hen hebben. Slechts moeten zij dit eenige in acht nemen, dat zij de dieren niet aanvallen, zoo lang derzelver aanvoerder nog niet aan de andere zijde is aangeland: want zoo dra deze eenige hindernis ontmoette, zou hij terug keeren, en de geheele kudde na hem; maar zoo dra hij de overzijde bereikt heeft, keert er zeker geen een weder terug, maar zij blijven alle hunnen geleider getrouw.’
De landverkenningen, hier opgedaan, zijn veelvuldig en belangrijk, Het verhaal wijst uit, dat de Togtgenooten pogingen genoeg gedaan hebben, om in de IJszee door te dringen; doch deze alle vruchteloos vindende, besloot billings met zijne Reisgenooten, hier de Vaartuigen op te leggen.
De Reis van Sredne-Kolymsk naar Jakutsk beslaat de zevende Afdeeling. Jammer dat zij op dezen togt den Mammouth niet gezien hebben, van welken de Inwoners verhaalden, dat aan den zandigen oever van de rivier Alaseja het geraamte lag van een groot dier, tot op de helft losgespoeld, 't welk ongeveer de grootte scheen te hebben van eenen Olifant; dat het zich in eene staande houding bevond, geheel onbeschadigd, en nog met zijne huid bedekt was, waaraan hier en daar nog lange ha- | |
| |
ren gevonden werden. Belangrijk en afwisselende zijn de reisontmoetingen in dezen weinig bereisden oord. Aanstalte tot een' hervatten togt hield den Schrijver en anderen onledig.
De achtste en laatste Afdeeling van dit Deel behelst de reisverhalen van den in 1788 hervatten togt; den geheelen winter bragten zij te Ochotsk met Scheepstimmeren door.
Zoo veel hebben wij vermeld van een zeer verdienstelijk Werk. Behalve de reeds aangeprezen Kaart, is dit Deel met een aantal Platen opgesierd, die wel alle niet even belangrijk, maar alle schoon zijn. |
|