Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Croup, door J.C. des Essartz, Lid van het Fransche Instituut, Doctor en Regent, enz. Uit het Fransch vertaald, door F.J. van Maanen, Stads Med. Doct. in den Haag, Lector in de Schei- en Artsenijmengkunde, enz. In den Haag, bij de Gebroeders van Cleef. 1808. In gr. 8vo. 126 Bl.Sedert een geruimen tijd heeft men meer bijzonder over de Croup geschreven en gesproken, waartoe in Frankrijk de uitschrijving van eene Prijsvraag omtrent deze gevaarvolle ziekte zeer veel aanleiding heeft gegeven. De thans voor ons liggende Verhandeling is echter vóór die uitschrijving, in de Classis der Wis- en Natuurkundige Wetenschappen van het Instituut, voorgelezen. Dezelve verdient, wat de behandeling en uiteenzetting van des Schrijvers gedachten en gevoelens aangaat, allen lof, en was ongetwijfeld om hare belangrijkheid eene overzetting in onze tale waardig, welke dan ook, op order van Z.M. den Koning, aan een' Man werd toevertrouwd, die daaraan behoorlijk voldaan heeft, en deswegens onzen dank verdient. Zij onderzoekt, in zeven afdeelingen, de uitwerkselen, zitplaats, oorzaken, bepaling, diagnosis, prognofis en behandeling der Croup; terwijl eenige waarnemingen, ter opheldering en nadere bevestiging van de kennis en genezing dezer ziekte, daarop volgen, en een aanhangsel, ter staving van des Schrijvers gevoelen, dat de ontsteking wezenlijk niet aan de Croup eigen zij, en dat deze ziekte onder de engborstigheden, en wel onder de slijmachtige, moet gerangschikt worden, dezelve besluit. Wij zeiden reeds, dat deze Verhandeling, wat de behandeling en uiteenzetting van des Schrijvers gedachten en gevoelens aanging, allen lof verdiende; dan wij moeten daarbij voegen, dat er evenwel op dezelve vrij wat valt aan te merken. Het is waar, dat vele aanha- | |
[pagina 14]
| |
lingen van vroegere en latere Schrijvers, dat menigvuidige waarnemingen, dat de opgave van de even talrijke gevoelens der geneeswijze, ter verklaring en bekrachtiging van zoodanig onderwerp, op zichzelve weinig afdoen voor den Arts, die genezen wil, en voor Ouders, die hunne kinderen verlangen genezen te zien, en alzoo die voortbrengselen van geleerdheid in dit opzigt weinig voordeel zullen aanbrengen; maar de Arts, een man van studie zijnde, wil toch gaarne zoodanig onderwerp gestaafd zien met alles, wat eene zorgvuldige waarneming van bekwame en in ondervinding grijs gewordene mannen, om 't even van welk tijdperk, heeft aan de hand gegeven, wikt, oordeelt en vergelijkt dezelve met die van anderen, en toetst alles aan het gezond verstand en de ervaring. Deze Verhandeling uit dit oogpunt beschouwende, kunnen wij den Schrijver van onvolledigheid en eenzijdigheid niet vrijpleiten; er nevens voegende, dat hij zich nog verdienstelijker zou gemaakt hebben, indien hij datgene, hetwelk hij gevoelde dat men hem zou kunnen vragen en tegenwerpen, (blijkens zijne Voorrede, bl. VI en VII.) meer opzettelijk hadde aangevoerd. Wij mogen dan, in de eerste plaats, den Schrijver vragen, of hij ons, met deze zijne Verhandeling over de Croup, eene nieuwe, weinig bekende, moeijelijk te onderscheiden of verkeerd behandelde ziekte heeft willen lëeren kennen? De kundige Vertaler zelf schijnt de regtmatigheid dezer vrage gevoeld hebben, daar hij al aanstonds, op de eerste bladzijde, in eene noot, verklaart, dat de naam van Croup reeds sedert lang bekend, en zij onder den naam eener bijzondere keelziekte beschreven was; ja de Schrijver zelf geeft daarvan, in zijne aanteekening op bl. 14, wel een' wenk; maar Rec. had echter dit punt gaarne meer opzettelijk behandeld gezien. Was, vragen wij in de tweede plaats, de kennis van deze ziekte zoo gebrekkig, de behandeling of geneeswijze zoo verkeerd, dat dezelve niet naauwkeurig verdiende opgegeven of aangewezen te worden? Dwaalden onze vroegere waarnemers aangaande de eigenlijke oorzaak, die zij veelal in de ontsteking stelden, zoo in 't oogloopende, dat de overweging niet eenige opzettelijke behandeling verdiende? Intusschen meenen wij, na eene onpartijdige en naauwkeurige vergelijking der schriften van | |
[pagina 15]
| |
eenen home, ghisius en michaëlis, te mogen besluiten, dat de ons hier beschrevene ziekte geene andere is, dan die Croup, welke bij den laatsten Schrijver in 't bijzonder onder den naam van Angina Membranacea, of polyposa, voorkomt. Wij hadden dus gewenscht, dat de Schrijver daarvoor rondelijk ware uitgekomen, en van dit voortreffelijk werk hadde gebruik gemaakt; te meer, daar zijne beschrijving van hare zitplaats, hare uitwerkende oorzaken, in eene verdikking van het in de kliertjes van de luchtpijp en de luchtbuizen afgescheiden vocht, volmaakt overeenkomt met die, welke bij den reeds genoemden gevonden wordt. - Als voorstander van de bepaling der Croup als geene wezenlijke ontstekingsziekte, zal welligt de Schrijver geoordeeld worden meer van zijne voorgangers te verschillen; blijkbaar strijdt hij ijverig voor de ontkenning van de ontsteking. Intusschen komt het ons voor, dat hij ook daarin zoo zeer van zijne voorgangers niet verschilt; ofschoon ook de Vertaler, in zijne noot op bl. 27, het tegendeel schijnt te beweren. Doorleest men met oplettendheid de reeds genoemde geschriften, men zal daarin ten klaarste opgeteekend vinden, dat zij, bij de beschouwing der lijken, bij vele geene sporen van ontsteking gevonden hebben; ofschoon bij andere het tegenovergestelde plaats had. Duidelijk zegt michaëlis: Trachea sub larynge ad extrema usque bronchia modo ab omni inflammationis nota immunis deprehenditurGa naar voetnoot(*); de longen tevens bij vele gezond gevonden hebbende. Omtrent de zitplaats der Croup zeggen zij, dat deze in de luchtpijp en luchtbuizen moet gezocht worden; verklarende, dat zij nu eens van een' ontstekingachtigen, dan weder van een' zinkingachtigen aard was; er zeer verstandig bijvoegende, dat hare natuur verschilde, naar mate van de ligchaamsgestalte, den ouderdom, het jaargetijde en de heerschende ziektegesteldheid. Zij mogen over 't algemeen geneigd zijn de Croup als ontstekingsziekte te beschouwen, maar wilden hun gevoelen niet algemeen in alle gevallen doen gelden. Even zoo bedachtzaam hadden wij onzen Schrijver gewenscht, te meer, daar zijne gronden voor het ontkennen der ontsteking niet van de sterkste zijn; ook hij zelf schijnt de | |
[pagina 16]
| |
moeijelijkheid gevoeld te hebben, om zijn gevoelen algemeen toepasselijk te maken, daar hij, bladz. 69, over de bloedontlasting sprekende, zich dus uitlaat: ‘Indien de Croup met een' ontstekingachtigen staat verbonden is, dan lijdt het geen twijfel of men moet tot de aderlating zijne toevlugt nemen.’ Ons bestek gedoogt niet, verder uit te weiden; ofschoon aangaande de stelling des Schrijvers, dat de koorts met de Croup niet zou vergezeld gaan, enz. een en ander zou zijn aan te merken. Wat nu de Geneeswijze betreft, deze rust grootendeels op de uitwerping der verdikte eiwitstoffe, gereed om de luchtpijp toe te sluiten, en bepaalt zich tot hare uitdrijving of terugbrenging tot hare natuurlijke vloeibaarheid, tot het volvoeren daarvan de braakmiddelen aanprijzende, welke wij, voorzigtiglijk toegediend gaarne met den Schrijver aanbevelen, geloovende dat deze, in vele opzigten, ter genezing meer dan de aderlating zullen te weeg brengen; - men make slechts deze behandeling niet algemeen; - omstandigheden, de toestand der pols, en meer andere kenteekenen, moeten de handelwijze van den Arts wijzigen. Ondanks onze gemaakte bedenkingen, herhalen wij onze aanprijzing van deze, den onderzoekenden geest opwekkende, Verhandeling. De Schrijver heeft achter dezelve, omtrent eene soort van hoest, welke men Croup noemt, een onderrigt gevoegd, bij wijze van vragen en antwoorden, en voorzeker met het beste oogmerk, om nuttig te zijn; dan, naar ons gevoelen, ware het veiliger geweest, dit weg te laten. Wij zijn geene voorstanders van deze en soortgelijke geneeskundige vraagboekjes, en kunnen het nut daarvan niet inzien. Zij geven meermalen aanleiding tot eene te trage raadpleging met eenen bekwamen Geneesheer, bevorderende daardoor ongevoelig de kwakzalverij; terwijl wij vooral in alle die ziekten, tot wier kenmerken de hoest bij uitsluiting behoort, een geoefend geneeskundig oordeel noodzakelijk achten. |
|