Anecdote van den marquis D'Argens, kamerheer van Frederik den II.
Na den Zevenjarigen Oorlog verkreeg de Marquis met veel moeite verlof, om zijne familie te Aix, in Provence, voor eenige maanden te gaan bezoeken. Intusschen kreeg Koning frederik de groote den inval tot het zamenstellen van een Mandement van Monseigneur den Bisschop van Aix, tegen de Ongeloovigen, die zich Wijsgeeren noemen. Hij deed daarvan afdrukken verspreiden in alle de herbergen, die aan den weg van den Marquis naar Aix gevonden werden. Zoo klaar werd deze in het Mandement aangeduid, dat hij zich niet konde miskennen, en boven anderen in den ban gedaan. Voor het overige was het geschrift kunstig ingerigt; het bezat alle de kenmerken, tot zulk een onderwerp vereischt: een Apostolischen toon, zeer Christelijke aanhalingen van plaatsen, en uitweidingen, meer door ijver ingegeven, dan door bondige redeneringen bekrachtigd. De Marquis werd er duidelijk bedoeld. Groot was zijne spijt deswegens, vooral van wegens zijnen Broeder, eersten Voorzitter van het Parlement van Provence. In zijne gramschap was hij alleenlijk op wraak bedacht; het geschrift had hij gestadig in handen, en sloeg er elk oogenblik zijne oogen in. Eindelijk ontdekte hij op den titel en in de inleiding van het gewaande Manifest, dat de heilige Kerkvoogd, verdediger van den Godsdienst, zediglijk zich den titel gaf van Bisschop, in plaats van Aartsbisschop, aan den zetel van Aix verbonden. Meer behoefde hij niet om de grap en den opsteller te ontdekken. Op eenen luchtigen trant deed hij van zijne ontdekking verslag aan Koning frederik, in eenen brief, waarin hij schreef: ‘dat de Duivel, willende kwaad doen, niet altijd slim genoeg is; dat in dit bijzonder geval deze