| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.
Proeve, over het onderscheid tusschen groote en beroemde mannen.
(Vervolg en slot van bl. 494.)
Om van andere Groote Mannen te spreken. Met regt zien wij op descartes, dien wijdberoemden Man, niet alleen als op den grootsten Wijsgeer en Wiskundige, die immer tot op hem verscheen, maar ook als een Groot Man. Dit is, omdat hij, door de uitgebreidheid en juistheid van zijnen geest, en een bestendig diep denken, de grootste hinderpalen overwon, om den mensch de kunst van redenkavelen te leeren, niet alleen in de Natuurlijke Wijsbegeerte, maar ook in alle andere zaken. Ik bewonder hem niet zoo zeer wegens zijne ontdekkingen in de wetenschappen, als dat hij anderen, die na hem kwamen, in staat stelde om ontdekkingen te doen, onvergelijkelijk veel nuttiger dan die hij zelve deed.
Ten einde regtmatig te oordeelen over zijn groot vernuft, moeten wij alleen in aanmerking nemen het groot aantal van onderwerpen, waarover hij naauwkeuriger en met eene hoogere mate van waarschijnlijkheid sprak; de mate van vordering, waarin hij de Wiskunde en Natuurlijke Wijsbegeerte vond, en waarin hij dezelve liet. Hij schonk der wereld in twintig jaren tijds eene waarschijnlijke kennis van meer zaken in de Natuurlijke Wijsbegeerte, dan de navolgers van plato, aristoteles en epicurus in tweeduizend jaren.
Dan de groote zaak is dezes Wijsgeers verbetering in de kunst van redenkavelen. Vóór descartes redenkavelden de menschen zelden met eenige juistheid, dat is bij gevolgtrekking. De onderscheide gedeelten onzer
| |
| |
kundigheden hadden naauwelijks eenig verband met elkander; zoo dat zij, om zoo te spreken, een vast ligchaam vormden. Er zijn verscheide soorten van baarblijkelijkheid; ja er zijn onderscheidene trappen in dezelfde soort. Vóór den tijd van descartes verwarden wij de onderscheidene soorten en verschillende trappen van baarblijkelijkheid; en die verwarring was de bron van dwalingen en valsche redeneringen. Men vond eene groote menigte van grootsprekers, maar geene bondige betoogers. De Wiskundigen waren bijkans de eenigen, die een denkbeeld hadden van betoogen. Vóór hem was het begrip van een bewijs 't gevoel van een juist gevolg in zaken, die alleen voor het waarschijnlijke vatbaar zijn; dit begrip, 't welk een zoo groot onderscheid daarstelt tusschen eenen man van bekwaamheid, werd schaars gevonden. Duistere, dubbelzinnige en valsche voorstellen werden voor beginsels aangenomen; ja men leidde verkeerde gevolgen af uit regtmatige beginselen. Daarenboven wij verwarden die zekerheid, welke uit baarblijkelijkheid ontstaat, met de zekerheid, hervoortkomende uit de hebbelijkeid van dikwijls op dezelfde wijze te oordeelen; waarbij kwam, dat de vooroordeelen, in onze jeugdige jaren ingezogen, ons toeschenen zekere en blijkbare beginsels te wezen. Wij wandelden in het donkere, niet langs eene regte lijn op den weg der waarheid, maar in kringen, en zelfs in zeer naauwe kringen.
Daarenboven was het, bij mangel van zeker verstandelijk gevoel, noodzakelijk, om de waarheid te onderscheiden, dat de menschen er toe kwamen, om van elkander over te nemen, en zelfs de Ouden, die tweeduizend jaren vroeger geleefd hadden, aan te halen, schoon zij, hun eigen verstand en de kundigheden van zoo veel tijds bezigende, veel verder dan de Ouden moesten gekomen wezen. De menschen waren tot zulk eene mate van zwakheid vervallen, dat zij, om te weten hoe zij over eenige zaak zouden denken, geen onderzoek van het onderwerp zelve deden, maar nagingen, wat het gevoelen geweest ware van aristoteles of andere Ouden, zoo wel als wij zelven blootstaande voor onkunde en dwaling. Wij hadden oogen, doch zagen niet. - Descartes leerde ons onze oogen openen, en er gebruik van maken: hiervoor zijn wij hem dank verschuldigd.
| |
| |
Heeft descartes ons geene ware betoogingen in de Natuurlijke Wijsbegeerte nagelaten, het is omdat de zaak er bezwaarlijk vatbaar voor is; dan hij heeft ons den weg gewezen om nader en nader te komen aan den hoogsten graad van baarblijkelijkheid; hij heeft ons geleerd, hoe waarschijnlijkheid van betoog te onderscheiden, en de onderscheidene graden van waarschijnlijkheid doen kennen. In dezer voege geleid door zijne leerwijze, onderzoeken wij onze denkbeelden, schiften ze van elkander, voegen ze bijeen in eene keten van redenkaveling; wij geven naauwkeuriger bepalingen van onze woorden, en beginnen gebruik te maken van die leerwijze, om, in de gewigtigste zaken voor het Menschdom, op eenen wiskundigen voet voort te gaan.
Descartes werd in zijn bedrijf door eerlijke beweegredenen aangespoord; hij verlangde geene groote rijkdommen; hij dong naar geene ambten; hij dong alleen naar den edelen roem van dienstbaar te wezen aan het menschdom in 't algemeen, door hun redelijk vermogen te verbeteren. Hoogstprijslijk was derhalve zijne beweegreden. Zeker was hetgene hij bestond groot, daar hij door zijn kloek vernuft vele zwarigheden moest te boven streven, om er in te slagen gelijk hij deed. Groote diensten heeft hij het Menschdom in 't algemeen bewezen. Hij is diensvolgens, boven tegenspraak, een Groot Man, en een der grootsten in zijnen kring.
Dagelijks ziet men menschen, die hunne uiterste pogingen aanwenden, om anderen te overtreffen in 't geen ommigen beuzelingen zouden noemen, doch waaraan niet weinig moeite vast is, schoon zij van weinig beduidenisse zijn voor het geluk huns Lands of des Menschdoms. Zij schijnen geen ander doel te hebben, dan te wedijveren in vernuft, geestigheid en geleerdheid. Maar zij letten niet op de nuttigheid van hun bedrijf; 't geen zeker een mangel aan oordeel verraadt. Want zou een mensch, eer hij zich in dusdanigen strijd inwikkelt, niet beter doen, wel te wikken en te wegen de keus der onderwerpen, waaraan hij tijd en vlijt besteedt? Behoorde hij niet aan te vangen met de keuze van een onderwerp, 't welk eene belangrijke stoffe verschafte, om het geluk zijner Land- en Tijdgenooten, en mogelijk van volgende Gestachten, te bevorderen?
Anderen hebben, met groote begaafdheden en aan- | |
| |
houdende pogingen, verbazend groote zwarigheden overwonnen, doch alleen om ruime middelen te verzamelen, en groot te zijn, ten minste in 't oog des Gemeens, dat alleen over der menschen Grootheid oordeelt, naar den rijkdom, dien zij bezitten, of de eereposten, welke zij bekleeden. Dan, naardemaal deze hoogmoedigen zich enkel tot het voldoen van hun eigenbelang bepalen, en hunne beweegreden noch groot, noch prijswaardig, noch deugdzaam was, is het geen wonder, dat regtmatige oordeelaars hen niet onder de Groote Mannen rangschikken, hoewel hunne bekwaamheden en het gelukkig slagen hunner pogingen hun de rijkste inkomsten en de aanzienlijkste standplaatsen bezorgden.
In tegendeel, brave menschen zien op hun neder als lage zielen; die alleen bedoelden een hoogen rang te beklimmen, zonder de hoedanigheden zich eigen te maken, noodig om dien post te bekleeden; zij lieten de ware eer varen, om naar eene schaduw te grijpen; hun ontbrak begrip van het hoofddoel. - De Geschiedschrijvers brengen ons een heerleger voor oogen van deze kleine lieden, die dwaasselijk hooge bedieningen kochten, en waardigheden door een zeer laakbaar gedrag verkregen, daartoe lage vleijerijen, slechte daden en lastervolle taal bezigende. Zij hadden ten doele aanzien; zij doorworstelden groote moeijelijkheden, door eene sterke maar onedele beweegreden genoopt. - Zou, bij voorbeeld, eenig mensch den minsten lof geven aan sejanus of tigellinus, Staatsdienaars in het grootste Rijk, dat immer bestond? Zij kwamen, in de daad, groote zwarigheden te boven met veel vernufts en arbeids, of om de plaats van eersten Staatsdienaar en Gunsteling te verkrijgen, óf zich daar in staande te houden. Maar deden zij dit, door eene eerlijke beweegreden aangedreven? En welke groote daden voerden zij uit ten beste des Rijks, na zich tot dien eerstand verheven te hebben?
Wij hellen gereedelijk over om vergelijkingen te maken tusschen menschen van den zelfden handel en het zelfde beroep: eenigen munten boven anderen uit, door het te boven streven van groote moeijelijkheden; zij zijn groot in hun vak: zoo spreken wij van een groot Dichter, van een groot Redenaar, een groot Regtsgeleerde, een groot Geneesheer, een groot Starrekundige, een groot Bouwkunstenaar, een groot Schil- | |
| |
der, een groot Beeldhouwer enz., dewijl zij groote moeijelijkheden te boven streefden door hunnen arbeid, door hun vernuft, en eenen uitstekenden rang verwierven onder lieden van het zelfde beroep.
Dan de titel van een Groot Man komt alleen toe aan menschen van verstand in twee soorten van belangrijke beroepen. - De eerste dezer beroepen betreffen eene groote vermeerdering van het geluk des Menschdoms in 't algemeen. Van dezen aard is het beroep dier bespiegelende mannen, die er hun werk van maken, om dien kring van menschelijke wetenschappen uit te breiden, welke het meest dienen tot geluk des menschdoms, en vele waarheden te bewijzen van uitgebreide nuttigheid voor de maatschappij in 't algemeen. In het beroep dezer bespiegelende mannen, die belangrijke waarheden opspeuren, kan een man, met een groot vernuft begaafd, en door aanhoudend denken, verre zijne niet onaanzienlijke mededingers overtreffen, en een Groot Man worden, zonder dat hij een groot inkomen bezitte of eenig openbaar ambt bekleede.
De andere soort van beroepen zijn die der zoodanigen, welke meer op het werkdadige dan op het bespiegelende zich toeleggen. Het betreft eene groote vermeerdering van geluk, niet voor het Menschdom in 't algemeen, maar van een bijzonder Volk. Van dezen aard is het bekleeden van hooge Overheidsplaatsen, wanneer zij, door eerzucht aangevuurd, en van ledigheid afkeerig, hunne jeugdige jaren, in stede van dezelve in ijdele wulpsheid door te brengen, besteden in arbeid, en zich wel gedragen, tot dat zij de noodige sterkte bekomen hebben, om het roer des Lands- of Staatsbestuurs in vaste vuist te klemmen. - Van dien aard is de bezigheid der Staatsdienaren, Legerhoofden, en ondergeschikte Overheidspersonen; dewijl zij, in het waarnemen dezer beroepsbezigheden, in staat zijn, aan hun Volk gewigtige diensten te doen, door het wel aanwenden hunner bekwaamheden.
Even zoo nu, als mannen van eenen bespiegelenden aanleg zich van anderen kunnen onderscheiden door de groote en uitgestrekte nuttigheid hunner ontdekkingen, zoo kunnen ook zij, wier beroep medebrengt die ontdekkingen in dadelijke werking te brengen, zich grootelijks van anderen onderscheiden door de dadelijke voordeelen, welke zij hun Vaderland verschaffen; Konin- | |
| |
gen onder Koningen, Staatsdienaars onder Staatsdienaars, enz. Maar indien zij door gemeene drijfveren in hunne werkzaamheden worden aangespoord, zijn zij enkel beroemde of vermaarde Mannen. In tegendeel, zijn de beginsels, waaruit zij handelen, eerlijk en braaf, en de zegeningen, daaruit voortvloeijende, belangrijk, dan overtreffen zij dezen wijd en verre; zij zijn Groote Mannen.
Het blijkt, derhalve, dat de eerste Mannen, in beide deze soorten van beroepsbezigheden, de eene bespiegelend, welke den aanwas van het geluk aller Menschen in 't algemeen bedoelt, en de andere beoefenend, welke meer het geluk van een bijzonder Volk betreft, alleen Groote Mannen mogen heeten.
De groote voorwaarden, zonder welke niemand een Groot Man kan genaamd worden, zijn overzulks: Eene groote drijfveer, of een groot verlangen naar het Algemeen Welwezen. - Groote zwarigheden, te boven gekomen door de grootheid van een volmoedigen geest, en door de groote talenten van eene kloeke ziel, of eene ziel, vaardig en vruchtbaar in 't vinden van redmiddelen. - Groote voordeelen, aan het Algemeen, of aan iemands Land in 't bijzonder, toegebragt. - Met één woord, een Groot Man moet een groot Weldoener zijn, óf voor het Menschdom in 't algemeen, door gewigtige en welbewezene waarheden aan den dag te brengen, óf voor een bijzonder Volk, 't zij door een wijs en deugdzaam gedrag in een lang verloop van jaren, of door belangrijke schikkingen, of door groote voordeelen, behaald op de vijanden zijns volks. Dit is hetgene waarlijk een Groot Man vormt. Hoe grooter, hoe duurzamer en uitgebreider het goede is, 't welk hij daarstelt, hoe veel meer moeite hem zulks koste, des te meer onderscheidt hij zich onder de Groote Mannen.
Hieruit is het openbaar, dat, indien hendrik de IV, Koning van Frankrijk, zijn bekend plan, om een algemeenen en bestendigen Vrede onder de Christen-vorsten daar te stellen, volvoerd hadde, hij de grootste aller zegeningen, niet alleen aan zijne Onderdanen, maar ook aan alle Christen-vorsten zou verschaft hebben, en, bij noodwendigen gevolge, aan alle de Volken der wereld, - eene weldaad, waarin alle toen levende en volgende geslachten zouden gedeeld hebben in volgende eeuwen, - eene weldaad, die in zich vervat eene ontheffing van alle rampen,
| |
| |
herkomstig uit binnen- en buitenlandsche oorlogen, en het genot van alle zegeningen, welke noodwendig voortvloeijen uit eenen algemeenen en bestendigen Vrede; hij zou boven alle vergelijking de Grootste Man geweest zijn, die immer bestond of ooit zal bestaan.
Het straalt elk in het ooge, dat zulk eene weldaad oneindig de weldaden overtreft, voor welke de Republiek van Rome dank aan scipio verschuldigd was, dewijl Deze groote voordeelen alleen aan zijn Vaderland bezorgde, en daarstelde ten koste van nabuurvolken, en geene voegelijke middelen naliet om burger-oorlogen uit de Republiek te weren; terwijl hendrik de groote, door zijn ontwerp, zijn Rijk door alle volgende eeuwen bewaard zou hebben voor allen binnen- en buitenlandschen krijg, zonder eenig nadeel voor andere Volken, niet alleen van de gevaren, maar ook van de wezenlijke rampen aller mogelijke oorlogen. - Hem komt de eere toe van de gewigtigste uitvinding, welke immer op het tooneel der wereld te voorschijn trad; - dan de volvoering dier groote onderneming bewaart de Voorzienigheid mogelijk voor een lateren Weldoener des Menschdoms.
Karel de V had, door de veelvuldige oorlogen, welke hij voerde, en het welgelukken zijner ondernemingen, eene roemrijke Regering; ja hij kwam groote moeijelijkheden te boven, door zijne uitgestrekte bekwaamheden en moed. Hij steekt daardoor zeer uit onder de Koningen en Keizers, zoo die hem voorgingen, als die hem volgdén. Maar handelde hij altoos regtvaardig ten opzigte van Nabuurvolken? Deed hij steeds gestand aan verdragen en beloften? Was hij bestendig de Weldoener zijns Volks? Was hij er bestendig op uit, zijn Volk gunst te betoonen? Was hij er op bedacht, het inkomen zijner Onderdanen te verbeteren, gelijk een Vader, die het voordeel zijner kinderen beoogt? Verminderde hij, in tegendeel, door zijne zware belastingen, het inkomen zijns Volks niet, om zijn eigen door zijne vermeesteringen te vergrooten? - 't Is waar, hij was een weldoener zijner Hovelingen; hij vermeerderde hun inkomen grootelijks: dan was het niet ten koste des Volks? En wat deed hij in dit geval meer, dan 't geen gewone Koningen doen?
Karel de V heeft, 't is waar, door de zwarighe- | |
| |
den, welke hij te boven kwam, den titel van een roemrijk Keizer verworven; hij mag in dien zin met regt karel de groote genaamd worden: maar tusschen dien eertitel en den naam van een Groot Man, dat is, van een Weldoener des Menschdoms in 't algemeen en van zijne Onderdanen, is nog eene groote klove. Ten grooten onheile van zijne Nabuurvolken en Onderdanen, wist hij niet, hoe noodzakelijk het voor hem was, ten einde den eertitel van een Groot Man te verwerven, bestendiger billijkheid en weldadigheid uit te oefenen, - bestendiger te streven naar de bevordering van het algemeene welzijn. - Ja, wie de levensgeschiedenis van dien Keizer leest, ontdekt ten klaarste, dat hij weinig ijvers bezat voor de belangen zijner Onderdanen, en dat hij nimmer bestaan zou hebben zoo vele en zoo groote zwarigheden te boven te worstelen, ware hij aangedreven geworden door geen ander roersel, dan den roem, om zijnen Onderdanen veel heils en aan Europa eenen langen Vrede te bezorgen.
Het is geen verheven staat, het is geene uitgebreide magt, die een Groot Man maken. Keizers, Koningen, Staatsdienaren, kunnen zeer algemeene, kunnen zeer slechte Menschen wezen, ondanks hun groot vermogen. Getuige nero, getuige sejanus! En hieruit volgt, dat de eenige regel, volgens welken wij over de menschen moeten oordeelen, altoos en onveranderlijk is, een groot verlangen naar het algemeene welzijn; dat is, de edele drijfveer van alle hunne ondernemingen; de groote voordeelen voor het algemeen, de gevolgen hunner eerlijke ondernemingen; en eindelijk het te boven komen der hinderpalen, welke zij ontmoeten, 't geen ten betoon strekt van hunne groote bekwaamheden, van hunnen moed en bestendige deugd.
Zonder deze voorwaarden mogen zij schitterende vorderingen maken; maar er steekt geene eerlijkheid in, en gevolgelijk niets prijzenswaardigs. Het volk neemt dikwijls een valsch edelgesteente voor een echt; maar stelt epaminondas naast alexander, scipio naast caesar, trajanus naast karel den V, dat is, brengt den waren diamant bij den nagemaakten; dat zelfde gemeen zal het onderscheid ontdekken, en aan den waren de voorkens geven.
De Geschiedpen heeft ons de gedachtenis bewaard van zeer uitstekende Veldheeren en Staatsdienaren, die
| |
| |
gewigtige diensten aan het Volk bewezen, door groote zwarigheden te boven te komen; dan zij verkochten hunne diensten aan hunnen Vorst tot zoo hoogen prijs als mogelijk; zij beoogden aanzienlijke voordeelen en eerestanden; zij waren meer gesteld op eerbelooningen dan op eere; zij waren vermaarde Mannen. Kan een der zoodanigen aanspraak maken op den titel van een Groot Man, als hij niets in zich had, 't geen waarlijk groot was? als hij nimmer te werk ging dan uit lage en gemeene beginselen?
Ik sta toe, dat de hoofddrijfveer van Groote Mannen, in het bevorderen van het algemeen belang, de roem moge wezen van meer dan anderen gedaan te hebben voor het geluk des Menschdoms in 't algemeen, of het geluk huns Vaderlands. Schoon zij groot zijn, blijven zij toch menschen, en eene soort van genoegen moet de eerste drijfveer wezen van de onderneming eens menschen. De zoodanigen, van welken wij boven gesproken hebben, waren gereed om zich te onderscheiden door het geluk van anderen te vergrooten; zij dongen naar roem, maar het was een roem, hoogst heilzaam voor hun Vaderland. Zij stonden naar dien roem, welke ten algemeenen beste strekt, den eenigen, die onze hoogachting en bewondering verdient; en hoe meer zij zich gesteld betoonden op waren roem, hoe meer zij verdienden geacht en geprezen te worden.
Niet oneigen is het, hier aan te merken, dat iemand kan uitsteken in eenige kunst of beroepsbezigheid, zonder een beroemd man te zijn. Iemand kan beroemd zijn in de muzijk; maar men zal nimmer zeggen, dat hij een beroemd man is; want hij arbeidde alleen om zijn fortuin te maken: in zijn beroep is niets uitstekends, of van dien aard, dat die man groote diensten aan zijn Vaderland doet.
Er is, derhalve, een groote asstand tusschen een man, beroemd in een beroep in zichzelve niet roemrijk, en een beroemd man in een beroep dat met de daad roemvol is, door de diensten, welke het der maatschappije toebrengt. Er is, daarom, ook een groot onderscheid tusschen een beroemd Man en een groot Man. Een Groot Man is altoos beroemd; maar een beroemd Man is niet altoos groot. En wanneer wij de zaak regtmatig wikken en wegen, zal blijken, dat, in
| |
| |
alle tijden en eeuwen, verstandigen geene andere begrippen koesterden, zoo omtrent de ware grootheid der Mannen, als het verschil tusschen een beroemd en een groot Man. |
|