zer aurelianus de provincien aan gene zijde van den Donau, en bragt de Romeinsche troepen en volkplantingen in zijn nieuw Wingewest Opper-Dacie over.
De bewoners der ontruimde provincien bleven met de Gothen ingelijfd, en dienden als bemiddelaars tusschen hunne broeders, die aan de overzijde der rivier woonden, en de nieuwe Volkplanters.
De uitkomst regtvaardigde de staatkunde van aurelianus. Deze uitgebreide provincie, welke de Romeinen niet hadden kunnen verdedigen, hare onafhankelijkheid herkregen hebbende, diende langen tijd ten onverwinnelijken bolwerk tegen de invallen der Barbaren van het Noorden.
Van tijd tot tijd en beurtelings gestaan hebbende onder de heerschappij der Gothen, Hunnen en Gepiden, werd Dacie door kleine Vorsten beheerscht, die zich onder de bescherming van Hongarije begaven. Eindelijk werd Wallachie door de Ottomannen veroverd in den jare 1418; Moldavie onderwierp zich aan soliman den I, in den jare 1529.
De reiziger, door dit land trekkende, staat verbaasd over deszelfs fraaiheid, de verscheidenheid der oogstanden en liggingen, en de vruchtbaarheid van den grond, die in der daad zeer gebrekkig wordt bewerkt, genoeg evenwel om denzelven rijkelijk vruchten te doen dragen.
De aloude Daciërs waren zeer krijgshaftig; doch hunne afstammelingen in onze dagen gelijken niet meer naar hen. Bij hen heeft eene soort van trotsche halstarrigheid het mannelijk en achtbaar karakter der Romeinen vervangen, die hun doet van de hand wijzen, hetgene zij wel weten dat men niet zal nalaten hun te ontnemen, en hunne genegenheid vestigen op goederen, welke zij niet meer durven verdedigen.
De boeren geven zich zelve den naam van Rumuns of Romeinen: eene benaming, door welke zij van de edelen of bojards onderscheiden worden. Hunne taal heeft eenige overeenkomst met het Italiaansch, verbasterd door de vermenging met eene barbaarsche taal.
De kleeding der inwoneren is nagenoeg nog de zelfde, als in welke zij op de kolom van trajanus staan afgebeeld. Dezelve bestaat uit een hemd van grof linnen, een groote pantalon, een gordel, aan welken een bijl hangt, een schapenvacht, over de schouders geslagen en op de borst vastgemaakt, en schoenzolen van onbereid leder.