door overlevering, vooroordeelen of bijgeloof onkenbaar gemaakt, ten grondslag hebben.
Wanneer ook de Natuurkundigen, in later tijd, opmerkzaam gemaakt door geloofwaardige berigten van nieuwelijks uit de lucht gevallen steenregens of steenklompen, de aanteekeningen van vroegere tijden naspoorden, en met de nieuwere berigten vergeleken, bleek het al ras, dat zulke gebeurtenissen geene fabelen waren; dat indedaad somtijds groote en kleinere steenklompen, met eene verbazende snelheid door den dampkring bewogen, op de aarde neêrkwamen; dat dezelve, bij hunne snelle beweging, gewoonlijk een zeer helder licht deden zien, op eenigen afstand van den grond met sterke slagen van één sprongen, en, van een knappend en sissend geluid verzeld, neêrvielen.
En dewijl dit, in verre de meeste, zoo niet in alle gevallen, zonder donder of bliksem, zelfs dikwerf bij heldere luchten en het schoonste weder gebeurd was, kon men nu ligtelijk doorzien, dat, in vroegere dagen, eene onkundige menigte het licht en de slagen, welke zij, bij het neêrkomen dier klompen, zag en hoorde, voor wezenlijken bliksem en donder gehouden, de gevallen steenen aan dat luchtverschijnsel toegeschreven, of zich verbeeld had, dat Jupiter zijne bliksemflitsen van donderbeitels deed verzeld gaan.
Toen het niet meer ontkend kon worden, dat zulke gebeurtenissen indedaad nu en dan voorvielen, ontstond onder de Natuurkundigen van den eersten rang hoofdzakelijk vierderlei gevoelen omtrent den oorsprong dier steenen. - Eenigen, als gassendi, musschenbroek, barthold en g.a. de luc meenden, dat dezelve voortbrengsels van Vulkanen op onze aarde waren, of dat Hoozen die steenen van de aarde opgenomen en vervoerd hadden.
Anderen, waaronder de Fransche Akademisten, en stahl, gronberg, en patrin geteld worden, meenden, dat die steenen, op de plaats zelve waar ze gevonden wierden, door den bliksem getroffen en gesmolten waren.
Hamilton, edward king, salvatere en anderen meenden, dat deze steenen, door eene zamenvloeijing van derzelver bestanddeelen in den dampkring, gevormd werden.
Eindelijk, biot, poisson, de Schrijvers van de Bibliotheque Britannique, en inzonderheid de schrandere