Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Beschouwing der schilderkunst, en der voornaamste schilders in de onderscheidene scholen.(Vervolg en slot van bl. 99.)
Niet vroeger dan in het tijdperk der omwentelinge in de Lombardsche School kunnen de opkomst van de Fransche School en de beste tijden van de Vlaamsche gesteld worden. Albert durer en holbein hadden niet dan zwakke erfgenamen hunner groote talenten nagelaten. Eene koude en karige navolging van de Natuur, eene gemeene en dikmaals onnaauwkeurige teekening, een dor en droog penseel, waren de karaktertrekken van deze School. Nogtans had zij eene onafgebrokene reeks van Schilders voortgebragt, vele van welke zich in het historisch vak hadden geoefend: Bloemaert, marten de vos, rottenhamer, ottovaenius, die de Leermeester van rubens was; alle dezen waren geene verachtelijke Schilders. Frankrijk, langzamer aankomende, bezat, sints françois den I, niet dan onbekende en middelmatige Portretschilders; en het was eerst in het begin der zeventiende eeuwe, dat vouet en jean cousin de gronden van de Fransche School leiden, terwijl rubens Europa door zijne meesterstukken opgetogen hield, en in Frankrijk een vermaard gedenkteeken voor de Schilderkunst oprigtte, in de beroemde Galerij van Luxemburg. Uit de School van vouet kwamen welhaast ten voorschijn le brun en le sueur: le brun, een vruchtbaar, vurig en verheven vernuft, en die, door den luister zijner stukken, de eerste plaats verwierf in de achting | |
[pagina 138]
| |
eens Monarchs, die even zeer aan pracht als grootheid was gehecht; le sueur, naauwkeuriger, sierlijker, juister in zijne denkbeelden, strenger in zijnen stijl, met regt de raphaël van Frankrijk genoemd, en die eene plaats zeer nabij aan dien grooten man verdient; een zeldzaam en verheven vernuft, wien niets ontbrak, dan dat hij Italie niet gezien had, om misschien raphaël te evenaren, en die, zonder het gezien te hebben, in den verhevenen smaak van teekeninge en de zuiverheid der drapeeringen, bijkans alle deszelfs vermaardste Schilders overtroffen heeft. Welhaast telde Frankrijk eene menigte bekwame Kunstenaars; en stella, la hire, bourdon, mignard, jouvenet, allen tijdgenooten en mededingers, bragten het hunne toe tot sieraad en glorie der eeuwe van lodewijk den XIV. Intusschen had Frankrijk, sedert den leeftijd van vouet, eenen man voortgebragt, die alle deze vermaarde mannen te boven ging, eenen nieuwen weg bewandelde, en die in de loopbaan, welke hij opende, model noch mededingers had: men gist reeds, dat ik den vermaarden poussin bedoel. Frankrijk beroemt zich, hem het licht te hebben doen zien; maar Italie, welk hij eenigermate tot Vaderland verkoos, en uit wier boezem hij, door eene diepe bepeinzing van de Oudheid, de groote hoedanigheden, die hem kenmerkten, heeft geschept; Italie beschouwt hem misschien met regt als eenen zijner Schilders, en ontrukt hem aan de Fransche School. Hij is daarom niet te minder de eeuwige eer van zijn land, de diepste denker, het meest dramatisch vernuft, welk de Schilderkunst heeft uitgeleverd; en hoewel zijne uitvoering niet altijd aan de fraaiheid der gedachte beantwoordt, die gedachte, altijd zoo vruchtbaar, zoo dichterlijk, overheert, vervoert, en doet al wat zijn kolorietGa naar voetnoot(*) dikwijls treurigs en verkeerds be- | |
[pagina 139]
| |
vat, vergeten. Hij is voor de Schilderkunst hetgene tacitus is voor de Geschiedenis. Dit ijverzuchtig Italie telt nog onder zijne kweekelingen twee vermaarde Franschen, en die in dit zelfde tijdperk bloeiden: Valentin, die, door de sombere en krachtige manier van caravaggio vervoerd, hem evenaart in de uitwerksels, en hem overtreft in de keuze der beelden; lorrain, de eerste der Landschapschilders, die in zijne tafereelen grootschheid des onderwerps met alle de wonderen der uitwerkselen van het licht vereenigt, en in zijne manier was, hetgeen raphaël in de zijne was geweest. Terwijl de Fransche School onder lodewijk den XIV klom, daalden de Italiaansche Scholen; de Lombardsche alleen behield haren luister onder guido en dominiquin, die toen nog leefden. De Vlaamsche School volgde, omtrent dezen zelfden tijd, met een gelukkigen uitslag, eene andere loopbaan; en haar roem werd door dien van mededingeren niet verduisterd. In zijne menigvuldige historische tafereelen had rubens reeds doen blijken, al wat de stoutheid van het penseel vermag, al den rijkdom van het schitterendst koloriet. Vruchtbaar en dichterlijk in zijne gedachten, groot in zijne ordonnantien, schitterende in de uitwerksels, vol vuur en gevoel, verbaast, verrukt, vervoert hij; in weerwil van zichzelven, vergeet men de onwelvoegelijkheid der costumen, de geringe edelheid der beelden, de onnaauwkeurigheden zelve zijner teekeninge. Het doek ademt en gebiedt bewondering. Zijne School, vruchtbaar in groote Schilders, leverde niemand, die, in het historische vak, bij hem konde vergeleken worden. Gaspar de craijer en jordaens, die het naast bij hem kwamen, traden in zijne voetstappen, zonder van zijne manier verre te durven afwijken. Anderen waren zijne slaafsche navolgers. Van dijk, zijn vermaardste leerling, schilderde intusschen met een goeden uitslag historiestukken, doch leide zich welhaast op het portretschilderen toe, waarin hij uitmuntte. Hierin overtrof hij alle zijne voorgangers; en onder zijne tijdgenooten verwierf rembrand alleen met hem een even grooten roem. Beiden vonden het ware langs geheel verschillende wegen: door de ongezochtste middelen schilderde van dijk de Natuur in hare grootsche eenvoudigheid; rembrand, somber, krachtig, zocht | |
[pagina 140]
| |
en vond dezelve in treffende, sterke, buitengewone standen. Groote vorderingen maakte hij in de kennis van licht en bruin; voor het koloriet bood hij nieuwe hulpmiddelen aan, en deelde, in dit opzigt, in den roem van rubens. Natuurlijk moest de smaak en de manier dier groote Schilders veel invloeds hebben op de kweekelingen, die uit hunne School voortkwamen: hoewel zij Italie gezien hadden, waren zij weinig getroffen door deszelfs schatten der Oudheid; en, in hun Vaderland teruggekeerd, had de naauwkeurige navolging van de Natuur, dikwijls ook met hare gebreken, het bekoorlijke van het koloriet, de kennis der uitwerkingen, tot het eenige voorwerp hunner studien gediend, en de uitkomst had hun geregtvaardigd. Hunne leerlingen, voor het meerendeel aan hun Vaderland verknocht, welk zij nooit verlieten, verre van de groote modellen des stijls en der naauwkeurigheid van teekeninge, weggesleept daarenboven door het voorbeeld hunner leermeesteren, en door de onbeschrijselijke bekoorlijkheid van kleur en uitwerkingen, gaven zich geheel over aan deze naïve en treffende navolging van de Natuur. Niets van hetgene zij voortbrengt, beschouwden zij als hun penseel onwaardig; en men zag, indien men zich zoo mag uitdrukken, het blijspel en het herdersdicht der Schilderkunst ten voorschijn treden. De burger- en boeren-tooneelen, de kermissen, markten, dansen, de openbare plaatsen, de kwakzalvers, de slagvelden, vloten, dieren, bloemen, vruchten; in één woord, al wat het oog treft, werd op het doek vertoond. Tot nog toe had men het schitterend koloriet der historische tafereelen, uit deze School voortgekomen, bewonderd; in deze nieuwe schilderstukken deed eene nog verstandiger vereeniging van kleur en licht nog verwonderlijker werkingen. Thans bereikte het toppunt der volmaaktheid dat tooverachtige van het licht en bruin, die vernuftige kunst om licht en schaduw te verspreiden, zoo over de bijzondere voorwerpen als over het geheele stuk, invoege dat op eene effene oppervlakte het gezigt zich op een aanmerkelijken afstand verdiept en verwijdert, en fomtijds rust. Alles werd te baat genomen om het oog te misleiden; de groepen van licht, het kontrast van het donkere, de terugkaatsingen, de halve tinten, enz.: door middel eener vernuftige berekeninge, | |
[pagina 141]
| |
leenden licht en schaduw elkander de hand, en in waarheid, schittering en frisheid wedijverde men met de Natuur. Eene menigte bekoorlijke stukken, de vruchten van het rijkste penseel en van het fijnste gevoel, kwamen uit deze School, en waren het vermaak der Kunstkenners. Van berchem, potter, teniers, gerard douw, van de velde, wouwerman, en nog vele anderen, beschonken Europa met hunne bekoorlijke en afwisselende schilderstukken. Indien wij nu deze drie Scholen met elkander vergelijken, zullen wij niet slechts de kenmerken kunnen bevatten, die haar van elkander onderscheiden, maar ook de oorzaken van dat onderscheid. Eene grootscher en rijker Natuur in Italie, een zuiverder hemel, de volkomene ontwikkeling der menschelijke gestalten, door het klimaat begunstigd, en, meer dan dat alles, de schatten der Oudheid, moesten noodwendig de ziel der Schilders verheffen, hun een verhevener smaak van teekeninge inboezemen, nevens eene fraaijer ordonnantie, edeler houdingen en uitdrukkingen. Zoodanig zijn indedaad de heerschende hoedanigheden van deze School, die tevens groote Meesters in het koloriet heeft voorgebragt. Doch het is van belang, op te merken, dat de Schilders, om de naauwkeurigheid van teekeninge meest vermaard, de zulken zijn, die de kleur meest veronachtzaamd hebben; terwijl de zulken, die zich daarop hebben toegelegd, de Venetianen, bij voorbeeld, minder goed teekenen, en geenen stijl hebben. Het schijnt, indedaad, dat deze beide deelen der kunst niet volkomen kunnen gepaard gaan, en dat het eene moet verliezen hetgene het andere wint. Raphaël zelf teekent minder zuiver in die stukken, waarin hij zich op de kleur heeft toegelegd. De Vlaamsche smaak is de Natuur zelve, bijkans zonder keuze, en zonder zich met de Oudheid te bemoeijen. Eene schitterende kleur, waarlijk tooverachtige werkingen van het licht, een geestige, kiesche toets, zijn daarvan de voornaamste hoedanigheden. De teekening is doorgaans lomp, dikmaals onnaauwkeurig, vooral in de historiestukken, en heeft een volslagen gebrek aan edelheid. Door nabootsing weggesleept, schilderden de Vlaamsche Schilders de Natuur tot in hare gebreken. Men mag zeggen, dat de Fransche smaak, edeler dan | |
[pagina 142]
| |
die der Vlamingen, minder bevallig dan de Italiaansche, tusschen beide doorgaat. De Fransche Schilders voelden, dat men de Natuur niet met hare onvolmaaktheden mag schilderen; doch, te verre verwijderd van de overblijfsels der Oudheid, om haar te kunnen verbeteren volgens deze naïve en verhevene modellen der schoonste Natuur, stelden zij in de plaats der naauwkeurige navolginge eene stijve en systematische teekening, die slechts een valschen luister bezat, en welhaast de School bedierf. Le brun, die voor den grootsten Schilder van zijnen tijd ging, droeg veel bij tot het doen aannemen van deze verkeerde en schitterende manier. Le sueur, veel minder vermaard, hoewel zulks meerder waardig, had geene navolgers, en was de eenige die zich aan de ware beginsels der kunst hield. De Italiaansche School, sints den aanvang der zeventiende eeuwe van tijd tot tijd vervallen, werd in de achttiende eeuw geheel vernietigd: Carlo maratti en ricci waren zijne laatste Schilders, welke mogen genoemd worden. Intusschen moet raphaël mengs niet vergeten worden, die op hen volgde, en, hoewel een geboren Duitscher, in Italie de kunst leerde. Deze Schilder, een slaafsch en koel, dikmaals onoordeelkundig Kopiist der Oudheid, had een tegengesteld lot van dat van vele vernuften, bij hun leven vervolgd, en na hunnen dood vergood; zijn leven lang genoot hij de schitterendste vermaardheid, werd bij de grootste Meesters vergeleken, en door het nageslacht met regt geplaatst in den rang van middelmatige Schilders. De Vlaamsche School, daarentegen, zoo bloeijende, terwijl de Italiaansche kwijnde, ging desgelijks eensklaps te niet, in het begin der achttiende eeuwe: hare groote Meesters hadden niet een eenigen onder hunne kweekelingen, waardig om hun op te volgen. De slaafsche navolging van den toets, van de kleur en andere behandelingen der kunst, was het eenig voorwerp hunner studie; en deze koude kweekelingen bepaalden zich tot het kopieeren van de stukken van zoo vele uitmuntende Schilders, die niets anders dan de Natuur gekopieerd hadden. In den staat van ellende en zwakheid, tot welken van tijd tot tijd Italie verviel, ontmoet men eene natuurlijke verklaring van het verval van zijne School; doch er is nog eene andere minder in het oog loopende oor- | |
[pagina 143]
| |
zaak diens vervals, welke misschien tot nog toe niet is opgemerkt, en die de Italiaansche met de Vlaamsche School gemeen had: ik bedoel de menigte van meesterstukken, door groote Meesters voortgebragt, die bijkans allen eene groote vruchtbaarheid met de voortreffelijkheid van hun werk zamenpaarden. Om dezen rijkdom verachtte men de hedendaagsche stukken; de levende Schilders werden verwaarloosd en bedild, en het vernuft, aanmoediging en belooning dervende, verstierf voordat het zich konde ontwikkelen. Het verval van de Fransche School, aan het einde der jongstvoorgaande eeuwe zoo gelukkig herboren, had zijnen grond in andere oorzaken, dan die wij vermeld hebben. De hoofden van die School, gelijk wij gezegd hebben, hadden eenen smaak van systematische teekening aangenomen, die noch de naïve navolging der Vlamingen, noch de door het oude te regt gebragte Natuur was, zoo als de Italianen haar gevolgd hadden. Dit valsch en willekeurig stelsel bezat het verderfelijk nadeel, dat het voor de kweekelingen geen vast voorschrift, geenen geregelden loop overliet. De Oudheid diende niet meer tot een gids, en de Natuur, zoo als zij zich voordeed, aan de Schilders, die op hen volgden, te armoedig voorkomende, ging elk hunner slechts met zijne luimen te rade, ten aanzien van het karakter der beelden, welk hij verkoos; en hoewel Frankrijk, rijker zijnde, eene bestendige bescherming aan de kunsten bleef verleenen, verviel de Schilderkunst welhaast op eene ontzettende wijze: de teekening, nog stijver en gedwongener onder het penseel van lemoyne, coypel, subleyras, werd onedel en laag in de School van vanloo en boucher; en in de laatste tijden dier bij ongeluk al te vermaarde mannen werden de onnaauwkeurigheid en het grillige tot zulk een uiterste van belagchelijkheid gedreven, dat de fraaije vernuften er zich over begonnen te verheugen, van oordeel zijnde, dat het niet konde missen, of de tegenzin en de verachting, welke soortgelijke verkeerdheden moesten inboezemen, zouden eene omwenteling doen ontstaan. En in de daad, omtrent het einde der regeringe van lodewijk den SV, hadden de gemaaktheid in de beelden en houdingen, de grilligheid der costumen en zamenstellingen, de ongerijmde lazzis van den toets, de kunst tot eene laagte van vernederinge gebragt, erger dan de barbaarsheid, en aan alle kanten | |
[pagina 144]
| |
ging de kreet op tegen de dwaasheden van den nieuwen smaak. Thans verscheen een man, die, met een juist oordeel en eene groote liefde voor de kunst begaafd, het juk van het Schoolsche Stelsel durfde afschudden, de Oudheid bestudeerde, door zijne werkzaamheden den toon gaf, en, de kreet en de vooroordeelen van zijne School braveerende, den sints zoo lang verlatenen weg betrad; ik heb het oog op den vermaarden vien. Hij maakte veel opgangs; aller oogen werden geopend, en de omwenteling was dáár. Zijne School werd meest gevolgd; en van toen af aan voedde men de hoop, dat er eenig gelukkig talent zoude opstaan, hetwelk met nog vaster voet den weg, door hem gebaand, zou betreden. Deze hoop werd vervuldGa naar voetnoot(*). De Fransche, tegenwoordig bijkans de alleen bloeijende School, doet als 't ware aan de beste dagen van de Italiaansche gedenken, en levert reeds namenGa naar voetnoot(†) en meesterstukken, die nabij deszelfs grootste namen en volmaaktste voortbrengsels mogen geplaatst worden. Zonder twijfel zal zij denzelfden trap van uitstekendheid en roem bereiken, indien deze bekwame Meesters de vurige Jongelingen, die onder hun oog arbeiden, en door hun voorbeeld moeten bezield worden, kunnen bewegen, om met hunne aanhoudende beoefening van de Oudheid een weinig meer beschouwens van de Natuur te paren. Het misbruik van het voortreffelijkste kan schadelijk worden. Er is een punt, aan deze en gene zijde van hetwelke men even verre van het schoone is verwijderd. De overdrevene navolging van de Oudheid wordt eene koude en onbezielde kopij; en de Natuur alleen kan over de voortbrengsels der fraaije kunsten vuur en leven verspreiden. |
|