| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en wetenschappen, betrekkelijk.
Proeve over het zedelijk misbruik der woorden.
Wee den zoodanigen, die het kwade goed en het goede kwaad noemen!
jesaia.
Het gevoelen, 't welk jesaia in de woorden, die wij ten Motto gekozen hebben, wilde inboezemen, was hoogstwaarschijnlijk, dat de allerjammerlijkste gevolgen te duchten waren uit die zedelijke bedorvenheid, welke der menschen denkbeelden van regt en onregtverwart, en hun aanleiding geeft, om een gedrag, 't welk in de daad laag en misdadig is, als onschuldig en zelfs verdienstelijk aan te zien. In dien zin opgevat, behelst dit zeggen eene gewigtige zedelijke leering, die onze hoogste opmerking verdient. - Dan ik wilde, met dezelve aan het hoofd dezer Proeve te plaatsen, de aandacht mijner Lezeren vestigen op een Onderwerp, 't welk, schoon van een meer bepaalden aard, misschien heden ten dage een woord op zijn pas mag heeten. Ik bedoel de heillooze uitwerksels eener gereedheid, heden zoo algemeen onder de menschen, om valsche en verkeerde Namen te geven aan zedelijke hoedanigheden en karakters, over zeer berispenswaardige hoedanigheden en slechte bedrijven los heen te loopen, door er een verzachtenden naam aan toe te voegen, - en, integendeel, het wezenlijk uitmuntende te verlagen, door daaraan eene vernederende benaming te geven; in dezer voege het kwade goed, en het goede kwaad noemende.
Sints lang heeft men te regt begrepen, dat naauw- | |
| |
keurigheid in het gebruik der woorden van het hoogste aanbelang is in het schrijven; dan men heeft er mogelijk zoo zeer niet op gelet, dat eene soortgelijke naauwkeurigheid even noodzakelijk is, zoo in de aankweeking des verstands, als in het levensgedrag. - Ten aanzien van het eerste, zou het mij ligt vallen, door eene groote verscheidenheid van voorbeelden, te bewijzen, dat eene verbazende menigte der geschillen, welke met zoo veel bitterheids gevoerd worden, over staatkundige, zedekundige of godsdienstige onderwerpen, den oorsprong verschuldigd is, of aan eene onbedachte misvatting, of aan eene moedwillige misduiding der woorden, en dat, om vele geschillen tot een minzaam einde te brengen, weinig meer zou vereischt worden, dan de geschilvoerenden over te halen, om de uitdrukkingen, van welke zij zich bedienen, naauwkeurig te bepalen, en altoos dezelve van wederzijden juist in denzelfden zin te gebruiken. - Dan ik zal, dit daarlatende, mij bepalen, om, in deze Proeve, te handelen over den ongelukkigen invloed van het onnaauwkeurig gebruik of het opzettelijk misb uik van woorden, ten aanzien van het zedelijk gedrag; en zal het mij niet moeijelijk vallen, voorbeelden van die verkeerdheid, van dat misbruik op te zamelen in het dagelijksch leven, volkomen genoegzaam om elk te overtuigen van de noodzakelijkheid om steeds op de hoede te wezen, ten einde geene verkeerde gevoelens te koesteren, of in het gedrag misleid te worden, door het, helaas! zoo algemeen kwaad goed en goed kwaad noemen.
Vergunt mij, in de eerste plaats, eenige voorbeelden op te halen, waarin de menschen schoone namen aan snoode bedrijven geven, of kwaad goed noemen; in het voorbijgaan het oog vestigende op de heillooze gevolgen, uit dit misbruik der woorden herkomstig.
Vooraan op deze lijst kan ik geen voorbeeld van dit zedelijk misbruik der tale eigenaardiger plaatsen, dan dat, hetwelk bijkans elke bladzijde van de Geschiedenis des Godsdiensts bezoedelt, noemende Onverdraagzaamheid en Vervolging, IJver voor de zaak van god. - De menschen door gewelddadige middelen terug te houden van het vrij gebruik hunner redelijke vermogens, ten opzigte van onderwerpen van een oneindig gewigt voor elk mensch, moet op het eerste gezigt zulk een doorste- | |
| |
kend bedrijf van het hoogste onregt geweest zijn, - een dwarsboom te zetten tegen de onbelemmerde mededeeling van denkbeelden over stellingen, ten welker opzigte het zoo veel mogelijk algemeen verspreiden hoogst nuttig is, is zoo blijkbaar onbestaanbaar met de wijsheid der staatkunde, - de naauwgezette onderzoekers van Waarheid en opregte belijders van Godsdienst te onderwerpen aan ijsselijke pijnen en strafoefeningen, wegens bedrijven, in derzelver aard hoogstverdienstelijk, kon niet anders aangezien worden dan voor zulk eene grove schennis van billijkheid en menschelijkheid, dat, wanneer Burgerlijke of Geestelijke bestuurders deze behandeling hunner medemenschen in derzelver volle misvormdheid, onder den daaraan eigen naam van Vervolging, beschouwden, het bezwaarlijk te begrijpen valt, hoe zij zich zulk eene hatelijke snoodheid konden laten welgevallen. Van het naakt voorgesteld karakter eens Vervolgers beeft 's menschen hart vol schriks terugge. Maar verander het woord, waarmede dit misbruik van magt omschreven wordt; zet, in stede van Vervolging, IJver voor gods Eer en voor de zuiverheid des Christelijken Geloofs; en onmiddellijk neemt de zaak eene andere gedaante aan; de dwaasheid, het onregt, de onmenschelijkheid dier handelwijze verdwijnt onmiddellijk, de gevoelens der nature worden schielijk
verdoofd, de tegenspraak van het geweten tot zwijgen gebragt, en de Vervolger, in stede van zichzelven barbaarschheid te verwijten, rekent zich, vol trots, onder de getrouwe Dienaars van god! - Op deze wijze was het, dat de Vervolging, met alle de daaraan eigene verschrikkelijkheden, zichzelve handhaafde door de traag slepende eeuwen van duisterheid; door deze kunstenarij is zij in staat geweest, zelfs bij het licht der Hervorminge, tot een volgend tijdperk het oogenblik te verschuiven, waarop de Vervolging, met de algemeene stem des denkenden Menschdoms, tot eeuwige schande zal gedoemd worden.
Wend, vervolgens, uwe aandacht op dien alleronnatuurlijksten en alleraanstootelijksten staat der menschelijke zamenleving, op den Oorlog, en gij zult ontwaren, dat eene misduiding en misbruik van woorden niet weinig hebbe toegebragt om een bedriegelijken luister te verspreiden over alle deszelfs verschrikkelijk- en onmenschelijkheden. De Oorlog, wanneer dezelve strikt en eigenlijk gesproken verdedigend is, of wanneer die enkel on- | |
| |
dernomen wordt ter bescherminge van leven, vrijheid en eigendom, tegen ongetergden en wetteloozen aanval, kan verdedigd worden, op grond van het eerste beginsel der menschelijke nature, Zelfbehoud. Dan, zelfs in dit geval, moet de Oorlog, wel verre van met bewonderende goedkeuring aanschouwd, afgebeden worden, als het grootste onheil, 't welk de Maatschappij kan treffen. Maar in welk geval ook de Oorlog van eenen aanvallenden aard zij, of vrijwillig ondernomen worde, om vermeesteringen te maken, of ter voldoening eeniger andere beweegreden van eerzucht of gierigheid, verdient dezelve, uit hoofde van de ontelbare rampen, welke hij het Menschdom brouwt, met geene andere aandoeningen, dan die van afschrik en verontwaardiging, beschouwd te worden. Een Oorlog, enkel aangevangen om veroveringen te maken, is, in waarheid, niet beter dan een plan van plundering, van verwoesting, van doodslag, niet te minder, maar te meer afschuwelijk en te duchten, van wege de stelselmatige geregeldheid, met welke dezelve gevoerd wordt, en den schitterenden glans, die dit Monster omschijnt. - Waren de alexanders en cesars, wier eer- en staatzucht, in opeenvolgende eeuwen, de aarde met bloed gedrenkt hebben, bij geene andere benamingen bekend geweest, dan waartoe hunne krijgsverrigtingen hun geregtigden, hunne namen zouden der nakomelingschappe overgeleverd geworden zijn met smaad en schande, als bovenaan staande op de lijst
der Rooveren en Moordenaren. - Dan niet zoodra is de Roover en de Moordenaar, door de tooverkunst der woorden, in een Held herschapen; niet zoodra heest men diens verwoestingen voortreffelijke krijgsbedrijven genoemd, of de misdadigheid van het karakter verdwijnt voor dien glans, en, terwijl wij de stoutmoedigheid van den Krijgsman bewonderen, vergeten wij de onregtvaardigheid en wreedheid van den Mensch!
Eene soortgelijke begoocheling ontstaat uit het misbruik der woorden in de geschillen tusschen bijzondere personen. - Laat de handelwijze naar de mode, om de geschillen door Tweegevecht te beslissen, - eene handelwijze, in barbaarsche eeuwen ontstaan, en een schandvlek voor een verlicht en beschaafd Volk, - haar eigen naam dragen; en er zullen weinigen gevonden worden, zoo geheelenal ontbloot van godsdienstige en ze- | |
| |
delijke beginselen, of zij zullen met afschrik dit in zwang gebragte gevecht beschouwen. 't Zij de beweegreden, die den mensch tot dit bedrijf aanzet, dieptreffende geraaktheid en dorst na wraak is, of, gelijk misschien in de meeste gevallen, een slaafsch ontzag voor willekeurig opgevatte begrippen van eer, en eene begeerte om allen vermoeden van bloohartigheid af te weren, - kan de daad zelve, noodwendig insluitende een voorbedacht oogmerk om eenen ander van het leven te berooven, op eene wijze, door geene Goddelijke of menschelijke wetten geregtigd, in de weegschaal des gezonden oordeels opgewogen, geen zachter naam dan dien van Moord verdienen; en de omstandigheid, dat hij, die zich tot een Tweegevecht inlaat, zijn eigen leven waagt, vermeerdert veeleer het misdrijf, dan dat zij zulks vermindere: want roekeloos zijn leven te wagen, is teffens eene daad van onregt ten opzigte van de Maatschappij, en van Goddeloosheid jegens god. In dezer voege zou dit stuk ongetwijfeld beslist worden in de vierschaar des gewetens. Maar breng de zaak voor een ander geregtshof, door grilligheid daargesteld en door gewoonte geheiligd, waar de wet van Eer de plaats bekleedt van de wet der Rede, dan wordt, hetgeen te voren een Moord heette, slechts eene Affaire d'honneur; en onder die benaming houdt het Tweegevecht niet alleen op misdadig en schandelijk te zijn, maar wordt een voorwerp van toejuiching.
Dan dit is geenszins het eenig voorbeeld van de schadelijke dwaasheid, welke ik beschrijf, en die men aantreft in dien kring des menschdoms, die zichzelven den naam van de Beschaafde Wereld geeft. Hoe veelvuldig ontmoeten wij, onder de loszinnige offeraren aan Mode en Vermaak, voorbeelden van Jongelingen, die, in gevolge van dit ongerijmd misduiden der woorden, bewonderd en toegejuicht worden wegens bedrijven, om welke zij verachting en berisping verdienen! - Een Jongeling, bij voorbeeld, die enkel van wegelgebrek aan genoegzame kracht van verstand, of door eene misdadige hebbelijkheid van traagheid, nimmer eenige vaste beginsels van een geregeld levensplan gevormd heeft, en die, enkel omdat hij geen oordeel of wil van zichzelven hebbe, zich overgeeft aan het opvolgen der grilligheden en driften van een ander, zal lof verwerven wegens die buigzaamheid van aard en onbestendigheid van karakter, welke, ten bes- | |
| |
te genomen, alleen medelijden verdient, als eene zwakheid, die hem waarschijnlijk tot ondeugd en ten val zal brengen; terwijl een ander, door de natuur met eene sterker en werkzamer zielsgesteltenisse begiftigd, maar wiens vurige geaardheid niet behoorlijk in toom en teugel gehouden is, of door voorschriften geregeld, loftuitingen wegdraagt, dewijl hij de grenzen van het geoorlofde durft overschreden, en alle wetten van orde met voeten trappen. Zoo nemen bedachtelooze Dwaasheid en wilde Buitensporigheid de namen aan van Goedgeaardheid en Manmoedigheid!
Welk eene jammerzalige verwarring ontstaat, uit dezelfde oorzaak, in der menschen denkbeelden, wegens de deugden van Gematigdheid, Soberheid en
Kuischheid! Laat de trotsche en eerzuchtige man zijne overheerschende neiging botvieren, tot welk eene uitsporigheid het hem geluste, - laat hij zijn vaderlijk erfgoed met de bedachteloosste rijkelijkheid verkwisten aan stukken van weelde en overdaad, - laat hij, om zijne kostbare levenswijze goed te maken, de stoutste hand aan den eigendom van een ander slaan, - laat de vlijtige koopman, en zelfs de behoeftige arbeidsman, door een onredelijk eischen van borgen, of door andere middelen van afpersing, zich gedrongen vinden om zijn met moeite gewonnen geld uit te geven, om de overdadigheden van 's verkwisters tafel, huissieraden en verderen toestel des huishoudens te verschaffen, - al dit kan zonder berisping doorgaan, zoo lang hij de wereld kan diets maken, om zijne dwaze en verderfelijke Verkwisting met de namen van Gastvrijheid of Edelmoedigheid te hestempelen.
Terwijl de onmatige man dag aan dag zijn lust zonder bedwang opvolgt, en toegeeft aan den sterken drang eener hebbelijkheid van drinken, in eene mate, die, 't zij gepaard met dadelijke dronkenschap of niet, ongetwijfeld zijne vermogens moet verzwakken en zijne gesteltenis ondermijnen; wat doet hij, om zichzelven diets te maken dat hij alleen onschuldig de gaven der goede natuur geniet? Op eene vreemde wijze de meening der woorden verdraaijende, verbergt hij voor zichzelven het dwaze en misdadige zijns gedrags, door zijne dronkenschap en vraatzucht den naam te geven van wel te leven.
De schennis der Kuischheid is een misdrijf, zoo nadee- | |
| |
lig voor de maatschappij, en de rijke welbron van zoo veel persoonlijk en huisselijk ongeluk, dat het noodig wordt voor de zoodanigen, die zich daaraan overgeven, de schandelijkheid daarvan voor hun oog te verdonkeren, door, zoo veel mogelijk is, die benamingen te vergeten, waarmede geene andere denkbeelden verbonden zijn dan die van zonde en misdrijf, en, in stede van dezelve, zoodanige bewoordingen te bezigen, die veeleer het denkbeeld van vermaak dan van pligtschennis doen geboren worden. En, 't zij dat zelfs het deugdzaam gedeelte der wereld geneigd is om te veel toegeeflijkheids omtrent zonden van dien aard te betoonen, of dat zulks geheel moet toegeschreven worden aan eene verkeerde kieschheid, vast gaat het, dat ongebondenheid te veel oogluikens en zelfs te veel ondersteunings erlangt, door de vergoelijkende benamingen, onder welke dezelve veelal doorgaat. - Galanterie is een woord, 't welk genoemd mag worden, zonder zelfs een blos op de kaken der zedigheid te verwekken; en een vrolijk jongeling is een karakter, 't welk de deugd zelve somtijds beschouwt, zonder een rimpel van misnoegde afkeuring in het voorhoofd te trekken. - Dan, het staat nimmer te vergeten bij de zoodanigen, die eenig belang stellen in het bewaren van goede zeden, dat deze en andere schijnbaar onschuldige benamingen met de daad hatelijke en verwoestende ondeugden aanduiden, en dat, hoe zeer men ook tot verzachting moge genegen zijn in den tegenwoordigen ongebonden staat van zeden, zoodanige overtreders moeten behandeld worden als Hoereerders en Overspelers, die god zal oordeelen.
Gemakkelijk zou het vallen, deze lijst van voorbeelden der zoodanigen, die het kwaad goed noemen, te vergrooten. Ik zou, bij voorbeeld, u kunnen spreken van den listigen schelm, die, terwijl hij schuldig staat aan de regtstreeksche schennis van eerlijkheid, zijn geweten tracht te stillen, door de bedriegelijke praktijken, door welke hij zich dag aan dag verrijkt, Handel-verborgenheden te noemen, - van den slordigen slaaf der gierigheid, die zijn gedrag, om doof te zijn voor alle klagten der lijdende menschheid, genoegzaam oordeelt te kunnen regtvaardigen, door zijne vrekheid met den naam van voorzigtige Spaarzaamheid te bestempelen, - van den boosaardigen kwaadspreker en lasteraar, die zijn best doet om zelfs die zwarte ondeugden eenigen glans bij te
| |
| |
zetten, door aan dit snood bedrijf den naam te geven van rustige vrijheid in 't spreken. - Dan ik laat dezen onvermeld, ten einde ik nog door eenige weinige voorbeelden opheldere een tegenovergesteld misdrijf, even algemeen, en bijkans even verderfelijk, strekkende om beminnelijke en uitstekende hoedanigheden in wanachting te brengen, door aan dezelve onwaardige en vernederende benamingen toe te voegen, of, die het goede kwaad noemen.
Hoe blijkbaar het moge wezen, dat de beginsels van den Godsdienst de proeve van het naauwkeurigste en strengste onderzoek kunnen doorstaan; hoe natuurlijk het zij, dat het hart des menschen gevoelens van eerbiedenisse en dankbaarheid koestere jegens den grooten Maker der Nature; hoe aangenaam en heilzaam Godsdienstige oefeningen in de daad bevonden worden door de zoodanigen, die een geest van Godsvereering bij zichzelven aangekweekt hebben, - heeft men nogthans vaak gezien, dat jonge lieden zich afgemaand vonden van het openlijk erkennen van Godsdienstige grondbeginselen, en het geregeld volbrengen van Godsdienstpligten, door de kracht van dat belagchelijke, 't welk in niets anders bestaat dan in stoutelijk een verachtelijken naam toe te voegen aan iets, 't geen geregtigd is tot alle bijnamen, die waarde en dierbaarheid aanduiden. Welk een ongelijk heeft men de zaak van den Godsdienst aangedaan, welk een onverdienden smaad op de belijders van denzelven geworpen, door het beleedigend gebruik der woorden Geestdrijverij en Dweeperij, of door de onbepaalde en smaadvolle benaming van snooden Huichelaar! Velen verkozen liever aangezien te worden voor menschen, die geen Godsdienst hadden, dan dat men hen bespotte als dwazen, of versmaadde als schurken.
Het regt, om voor zichzelven in zaken van den Godsdienst te oordeelen, is een der heiligste en onvervreemdbaarste regten van den mensch. De waarheid te onderzoeken, met een eerlijk en onbevooroordeeld hart, is eene algemeene verpligting. Een van de grootste diensten, welke iemand zijnen medemenschen kan doen, bestaat zeker daarin, dat hij trachte de wolken van dwaling te verdrijven en het licht van waarheid te verspreiden, door vrijelijk en openhartig den uitslag zijner naspeuringen over de belangrijkste onder werpen mede te dee- | |
| |
len. - Dan wie zal eene genoegzame aanmoediging vinden om de moeijelijkheden der naspeuringe door te worstelen, wanneer hij, indien zijne onderzoekingen hem brengen op een weg, aswijkende van het platbetreden pad der volksbegrippen, geene keuze hebbe, dan of die gevoelens heimelijk bij zich om te dragen, of zich bloot te stellen aan onverdienden haat, onder den naam van Nieuwigheid-zoeker? - Of welk eene mate van gezindheid om het algemeenebest te bevorderen zal krachtig genoeg zijn om den bekwaamsten en gelukkigst slagenden onderzoeker op te wekken tot het ondernemen van de weldadige taak om de wereld te verlichten, wanneer zijne nieuwe begrippen, enkel omdat ze nieuw zijn, schoon zeker geregtigd tot een onpartijdig onderzoek, onmiddellijk met den hatelijken stempel van Ketterij gebrandmerkt worden; en wanneer de minst honende benaming, welke hij met mogelijkheid kan verwachten, die is, welke hem als een eertitel behoorde geschonken te worden, en hem smadender- in stede van prijzender-wijze wordt toegebeten de naam van - Philosooph?
Begeven wij ons op de zedelijke wandelpaden des levens, hooren wij dan niet gestadig, en wel uit den mond van personen, die men geenszins zou denken dat allen eerbied voor de deugd afgeworpen hadden, eene soort van taal, die, in stede van de deugd te onderschragen en aan te moedigen, naauwelijks kan missen, dezelve eenen zwaren slag toe te brengen? - Is iemand zeer stipt in het aankleven der grondbeginselen van billijkheid, zich met alle omzigtigheid onthoudende, niet alleen van zoodanig eene inbreuk op eens anders eigendom, als waartegen de wet waakt, maar ook van die mindere overtredingen, welke alleen kunnen gevoeld en opgemerkt worden door eene ziel, diep doordrongen van een kiesch gevoel van eer, en wel onderwezen in het onderscheiden van goed en kwaad, - zijne zoo gansch volkomene Eerlijkheid, welke hem geregtigt tot de onderscheidende hoogachting van aangezien te worden als den bezitter van een zeldzaam juweel, zal, onder de stoute waaghalzen om winst te doen, zeer bezwaarlijk de schimpscheuten der verachtinge ontgaan, en zijn bedrijf den naam van zwakke Naauwgezetheid krijgen. - Bezit iemand, in eene vrij hooge mate, die zachtaardigheid van geest en bedaardheid van karakter, welke hem
| |
| |
geduldig maakt bij het hooren van beleedigingen en aangedaan ongelijk; of heeft hij, door het naarstig aankweeken der Christelijke zachtmoedigheid, die mate van zedelijke kracht en kloekheid van geest verkregen, welke hem in staat stelt om de verhevene deugd van vergeeflijkheid uit te oefenen; bij de zoodanigen, die iemands karakter afmeten bij den ingebeelden maatstaf van valsche Eer, wordt zijne verhevene verdienste in één oogenblik vernietigd, en met den naam van kleinmoedigheid en lafhartigheid bestempeld.
Verrijst er, om de eer der menschelijke natuur te handhaven, nu en dan een verheven Karakter, gelijk eene nieuwe star aan het uitspansel; verbaast hij de wereld, door het geven van een schitterend voorbeeld van zuivere, belangelooze en werkzame weldadigheid; ondergaat deze edelmoedige vriend en weldoener des Menschdoms, in de volvoering van zijn edel oogmerk om ellende af te weren, om dwaling uit te rooijen, om kundigheid, deugd en geluk te verspreiden, alle inachtneming van persoonlijk voordeel ter zijde stellende, veelvuldigen arbeid; besteedt hij zijn geld, stelt hij zelfs zijn leven in de waagschaal, en zijn naam aan opspraak bloot, - zelfs deze verhevene deugd, die gezegd mag worden de menschelijke natuur tot die der Godheid te verheffen, zal, beoordeeld wordende door zielen, te klein om die grootheid te begrijpen, of te laag om te vereeren 't geen zij wanhopen na te volgen, als eene zwakheid beklaagd of als een misdrijf veroordeeld worden. De menschlievende howard kreeg den naam van Dweeper; de wijze socrates werd veroordeeld als een verleider der Jeugd; en zelfs de hoogst menschlievende jezus, die Hemelsche Leeraar, wiens leer niets anders ademde dan godsvrucht jegens god en goeddadigheid omtrent de menschen, werd gelasterd als een Godslasteraar en een Volksverkeerder!
Zoo algemeen heerschend is dat zedelijk misbruik der woorden, 't geen bestaat in het kwade goed en het goede kwaad te heeten. Hoe schadelijk zulks zij in de uitwerkselen, is reeds ten deele gebleken uit het vermeldde, en moet verder ieder in het oog vallen, die de aandacht vestigt op de tooverkracht der woorden, zoo op de verbeelding als op de driften. Geeft aan Ondeugd den naam van Vermaak; hare wanstaltigheid, hare misdadigheid, hare heillooze gevolgen verdwijnen, en de Ondeugd doet
| |
| |
zich aan den geest op, vereenigd met alles, dat innemend en bekoorlijk is. Laat, integendeel, de Deugd in 't algemeen, of eenige harer bijzondere takken, aangeduid worden met uitdrukkingen, die arbeid en moeite inhebben, of geschikt zijn om verachting of af keer in te boezemen; de denkbeelden en gevoelens, gemeenlijk met die uitdrukkingen verbonden, worden allerbeleedigendst overgebragt op de hoedanigheden en karakters, waaraan die uitdrukkingen worden toegevoegd. - Door deze kunstenarij bedriegen de menschen veelal zichzelven en misleiden anderen, schenkende aan slechte karakters den lof, alleen aan de goede verschuldigd, het belagchelijke en smadelijke toevoegende aan karakters, geregtigd tot eerbied en hoogachting.
Hoe veel zwarigheids, hoe veel moedeloosmakends wordt hierdoor den welmeenenden in den weg geworpen! en hoe veel beschermings en ondersteunings schenkt dit aan dwaasheid en ondeugd! - Zeer is het, derhalve, elks belang, indien hij wensche in zijn eigen hart een regtmatigen afkeer van de Ondeugd en een betamelijken eerbied voor de Deugd aan te kweeken, of om den indrang der eene tegen te gaan en de belangen der andere te bevorderen, de schadelijke handelwijze om kwaad goed en goed kwaad te noemen te schuwen. - Naauwelijks iets minder hebben de zoodanigen te verantwoorden, die, door laakbare beschroomdheid of verkeerde beleefdheid, zachte en vergoelijkende benamingen aan hatelijke misdrijven geven, dan de slechten, die, om hunne eigen ondeugden te bedekken, er steeds op uit zijn, om de strikte aankleving aan de deugd in wanachting te brengen, door dezelve met smadelijke benamingen te brandmerken.
Het ware en eenige hulpmiddel tegen dit groot en steeds toenemend kwaad is, om meer op zaken dan op woorden te letten, en der ziele eenen diepen indruk te geven, dat, onafhankelijk van de grilligheid der tale en de dwingelandij der mode, de natuur der dingen voor altoos onveranderlijk dezelfde zal blijven; dat goed steeds goed en kwaad altoos kwaad zal blijven, met welke namen men dezelve ook moge bestempelen; en dat, zoo lang de menschelijke natuur zal bestaan, Deugd altoos Wijsheid en Geluk, Ondeugd Dwaasheid en Ongeluk zal zijn. |
|