| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Redelijke Christen, door Ysbrand van Hamelsveld. Te Amsterdam, bij W. Brave. 1807. In gr. 8vo. 416 Bl.
Is er iemand, die door aantal en verscheidenheid van meerder of minder uitgebreide Werken, als Bijbeltolk, Geschiedschrijver, met name der Gewijde en Kerkelijke Historien, als Vertaler van menigerlei stukken, eindelijk als Tijdschrijver en Opsteller van een en ander Godsdienstig Weekblad, aanspraak heeft op de erkentenis zijner Landgenooten, deze is ongetwijfeld de geleerde en arbeidzame y. van hamelsveld. Veelmalen dus hebben wij in ons Maandwerk met los gewaagd van zijne onvermoeide penne, en dit Boekdeel van den Redelijken Christen, dien hij wekelijks bij Nos. in den voorleden jare uitgaf, strekt nogmaals ter proeve van zijne welbekende vlugheid en bevallige voordragt, zoo wel als van zijn gezond oordeel, bescheidenheid en grondige kennis van de aangelegen waarheden des Christendoms.
Vóór de ongelukkige dagen der jongste beroerten in ons Vaderland hielden zich wel geachte Mannen onledig met aan den opbouw van goede zeden en godsvrucht de hand te leenen, door het verzamelen, opstellen, vertolken en uitgeven eener groote verscheidenheid van Spectatoriale Geschriften. Tegen het uitbarsten nogtans der onlusten werd deze loffelijke ijver verdoofd, en als 't ware verslonden of weggesleept in den heerschenden tuimelgeest, die, naar de denkwijze der tijden en partijschappen, zich in Staatkundige bemoeijenissen en vermeende Volksbelangen verdiepte. In hoe verre intusschen de toenmalige verbijstering, vooral een treurige zamenloop van gebeurtenissen, de Godsdienstige stemming alhier ondermijnd hebbe en de zeden verwilderde, laat zich moeijelijk bepalen. Genoeg, de zaak zelve is niet
| |
| |
te loochenen, maar uitgemaakt bij elk' onzijdigen waarnemer. Met blijdschap zagen wij, derhalve, ook onzen van hamelsveld, mede langs den beproefden nuttigen weg van Weekbladen, mannelijk optreden tot herstel van den verbannen ernst en Christelijke deugden of vroomheid, tot bestrijding van nieuwerwetsche dwaalbegrippen, en inboezeming van redelijke en gematigde gevoelens. Dan, gereed om hem en anderen toe te juichen in den gelukkigen uitslag van hun pogen ter Zedelijke en Godsdienstige Volksverbetering, beven wij terug op de gedachte aan den hinderpaal, die den vrijen loop dezer niet alleen onschuldige, maar heilzame, voortbrengselen der drukperse, wij zeggen, niet belemmert, maar geheel te stuiten dreigt. Met aandoening toch lezen wij aan den voet van dit Boekdeel deze treffende aankondiging van den waardigen van hamelsveld: ‘Hiermede besluit ik dezen jaargang van den Redelijken Christen, en dezen geheelen arbeid; niet, dat het mij aan lust of stoffe ontbreekt, om daarmede, ten nutte, voort te gaan; maar mijn Uitgever berigt mij, dat het voordeel voor hem naauwelijks genoegzaam is, om de Belastingen, (NB.) op deze soort van letterarbeid gelegd, te voldoen; en wie zal den man vergen, om zonder behoorlijke winst of met nadeel te arbeiden?’ - Hartelijk wenschen wij, dat deze regtmatige en beslissende klagte van zulk eenen Man de aandacht niet ontgaan zal van ons Rijksbestuur, dat zeker, vertrouwen wij, om eene op zich zelf geringe bijdrage tot 's Lands inkomsten, den meest regtstreekschen invloed niet afsluiten zal, dien kunde, braafheid en deugd, tot stichting en vorming der goede Gemeente, vermogen te oefenen. Dit Werk toch heeft eene blijkbare strekking, om de Godsdienstleer van Jezus, hare geheiligde Waarheden en voortreffelijke Zedekunde, als redelijk te kenschetsen, toe te lichten en aan te prijzen. Overbodig keuren wij het,
stuksgewijze opgave te doen van de onderscheiden Opschriften. Liever zeggen wij, dat ieder Weekblad doorgaans bewijs draagt van duidelijkheid, bondigheid, redelijke denkwijze, belezenheid en rijke vinding, onzen Schrijver eigen; en was de oordeelkundige Man daar op uit, om zich te schikken ‘naar de voortgaande en bijna dagelijks nieuwe behoefte der Lezeren, zoodat hij zich benaarstigde, dezen ge- | |
| |
meenzaam te maken met de kundigheden, welke hij telkens op nieuw, door den arbeid van kundige mannen, voor hun opzamelde; of hen waarschuwde van dwalingen en misvattingen, welke van tijd tot tijd opkomen, en ter regter of linker zijde van het pad der waarheid zouden afleiden.’ En waarlijk niet te onpas vergelijkt hij zich, van wege dit zijn doelwit, ‘bij eenen welberaden huisvader, die uit zijne spijskamer oude [wel bewaarde] en nieuw-opgedane spijze voortbrengt, en zijne huisgenooten daarop onthaalt.’ Matth. XII:52. In velen, schoon niet in alles, kunnen wij ons zegel van goedkeuring en volkomene toestemming hechten aan die redelijke gevoelens en begrippen, welke van hamelsveld, als Godgeleerde van het Hervormd Kerkgenootschap, voordraagt. Afkeerig om daarover met Hem in een of ander opzigt te redentwisten, juichen wij, onder gezegde voorbehouding, zijnen arbeid hartelijk toe. Maar bij uitnemendheid kweet hij zich van bovengeedachte eenigzins huisvaderlijke taak, die wij inzonderheid van oordeel zijn dat het groote nut uitmaakt van al zulke Tijdschriften, aan welke een onbelemmerdeloop, overeenkomstig het waar belang van Staat en Godsdienst, naar ons gevoelen, behoorde vergund te worden. Het droevig ongeval, Leidens Ramp, gaf alzoo den hartelijk getroffen Schrijver gelegenheid tot gepaste bespiegelingen en Christelijke vertroostingen, in No. 5; even gelijk hij bevorens en meer algemeen, in den toen en ernstigen stijl van den Godsdienst, zich in No. 2 en 3 geuit had
over de omstandigheden des tijds, en nogmaals tot dit onderwerp terug keert in No. 35 gelijk elders, en bij het Besluit in No. 52. Over het geheel verzet hij zich met nadruk tegen deheerschende onverschilligheid omtrent de zijns oordeels belangrijke Leerbegrippen van het Christendom, gaat met bescheiden ijver de pogingen te keer der Neologen, die, alvorens den Bijbel in te zien, beslissend vaststellen, wat men aangaande God en Goddelijke zaken voor redelijk en geloofwaardig te erkennen heeft, en die aan Jezus zelven, als den Wijzen van Nazareth, geen hooger gezag willen toeëigenen, dan aan den Wijzen van Athene, of Koningsberg; en grijpt daarentegen van hamelsveld alles aan, wat dienen moge om zijne Lezers te vormen tot redelijke Christenen, en om hun voor te lichten, zoo wegens een regt verstand der ge- | |
| |
wijde Boeken, als van de waarheden, die hij omhelst, als daarin geleeraard. Handelende over Jozus in Gethsemané, prijst hij dus, overeenkomstig den aanleg van zijn Weekblad, wel ter snede, in No. 5, de Geneeskundige Verhandeling aan van Dr. rensing over gedacht onderwerp; en deelt hij zeer gepast zijne eigene gevoelens mede, omtrent de redenen en oorzaken van 's Heilands toenmaligen zieleängst en bittere droefheid, Eveneens bij het betoog van Gods Regtvaardigheid in het vergeven van zonden, in No. 10-12, gewaagt hij met lof van 's Heeren bosveld's Verklaring van Paulus Brief aan de Romeinen. Daar blijkt ons tevens 's Mans edelmoedigheid in het verbeteren zijner uitlegging van Rom. III:25, 26: en van die eigen verheven deugd, onbereikbaar voor vele Geleerden van lageren rang, ontmoeteden wij een ander voorbeeld in No. 22, opzettelijk geschreven over Psalm CXXXIX:21 en 22. Wij zwijgen
de opheldering van Joan. XVI:8 en 9, in No. 27 en 28, en van andere Bijbelteksten, waarmede zich onze Schrijver, het zij meer, het zij min opzettelijk, onledig hield in dit zijn waardig Tijdschrift. Voorzeker konde het 's Mans aandacht niet ontgaan, om de getuigenis der Wonderwerken, waarvan het Evangelie gewaagt, en die door de nieuwerwetsche Wijsbegeerte luidkeels en stout wederfproken wordt, door gezonde redenkaveling te handhaven; en heeft hij alzoo aan deze belangrijke stoffe zijn No. 23, behalve andere plaatsen, geheellijk toegewijd. Maar ook tast hij in het volgende No. 24 het bijkans gelijksoortig gevoelen aan der zoodanigen, die er op uit zijn, het geloof in de oudste Geschiedenissen des Bijbels te ondermijnen door eene verklaring, die dezelve tot den rang van Mythen of verdichtselen en sprookjes zoekt te verlagen. Doch bovenal bestrijdt hij het Ongeloof en deszelfs willekeurige schriftverdraaijingen in No. 32-34: waartoe hem aanleiding verschaste de toenmalige uitgave van zekere (welligt verzonnen) Reize van een Fransch Emigrant uit Egypte door Sennaar naar Abyssinie enz. en derzelver te gunstige Recensie in de Hedend. Vaderl. Bibliotheek voor 1807, I St. bl. 188, 189. - Wij zijn reeds te breed geweest, om iets ter proeve te kunnen leveren. Dit evenwel vordert van ons de edelmoedigheid, dat wij niet verzwijgen, hoe ook in dit Boekdeel, tegen eene Verhandeling uit het Fransch in ons Maandwerk
| |
| |
overgenomen, behelzende Bedenkingen over de Verborgenheden in den Godsdienst, (zie Lett. voor 1807, II St. bl. 89 en 129) eene gezette tegenspraak in No. 19 gevonden wordt. Niet, dat wij aan onzen Schrijver, hier, gelijk elders, een voorstander en verdediger van de Leer der Nederlandsche Kerk, dit stuk gewonnen geven, of lust hebben daarover met hem in het strijdperk te komen; maar vermits altoos de waarheid won bij een bescheiden onderzoek, verwijzen wij onze Lezers naar de aangehaalde schriften van wederzijden; en willen wij, naar ieders Christelijken denktrant, aan hun de beslissing overlaten. - Genoeg hebben wij gezegd, om te doen uitkomen, hoezeer het ons, namens het Publiek, bejammeren moet, dat door den dwang der Belastinge de loop gestuit is van dit Godsdienstig en, vooral voor de Kerk der Hervormden, zeer nuttig Weekblad. |
|