mogen juist zoo veel had behouden, dat hij daarvan studeren kon. Hij is een uitmuntend mensch, en beöefent de geneeskunde. De liefde is wederzijds; doch de vader heeft natuurlijk een ander plan, en treedt de gelieven vlak in den weg. De dochter is reed; in hare kamer opgesloten, en zit genoegzaam buiten acçes; intusschen is het aan 't slot van dit boek den vriend van den minnaar toch gelukt haar te zien, en heeft deze, aardig genoeg, zich in staat gesteld de gelieven wederzijds te verzekeren van onderlinge trouw. - Kotzebue's schrijfwijze is bekend, en wij behoeven alzoo den Lezer niet te verzekeren dat men naar 't vervolg verlangt. Echter gissen wij bijna iets van de uitkomst; denkelijk blijkt Theödoor wel zoo wat de broeder te zijn van 't meisje, en dan zal niet alleen de titel hier dubbeld bevestigd worden door de geschiedenis, maar de vriend, bij al zijnen tegenwoordigen vrouwenhaat, wel op het meisje verlieven. Is onze gissing gegrond, dan tellen wij 't juist niet onder de verdiensten van dezen Roman, dat men reeds zoo vroeg den afloop der geschiedenis gissen kan. - Over 't geheel zal de Zedeleer wel goed zijn; hier en daar echter was ons deze of gene stelling bedenkelijk genoeg: bl. 21. b.v., daar ons de Schrijver berigt, dat het bedroevend geloof, dat met
dit leven alles afgedaan zij, in den boezem des wijzen niet alleen niet dan ootmoedigheid verwekt en voedt, maar hem ook tevens doet gevoelen, dat de deugd aan gene zijde geene belooning behoeft. Dit moge eene zekere soort van Wijsgeeren van den tegenwoordigen tijd bijzonder bevallen, maar tot de moraal voor Burger of Boer behoort deze stelling niet. - Bl. 64 vonden wij eene zonderlinge drukfout: heiligheid, in plaats van veiligheid.