gereed. Dan een jong Geneesheer, zijn bijzonder vriend, wilde zich des anderendaags zelve van zijnen dood overtuigen. Hij ontdekte bij het hart van den vermeenden overledenen eene buitengewone warmte, doch beproefde drie dagen lang te vergeefs alle mogelijke middelen om het leven op te wekken. Echter, zoo als men de kist sluiten zou, opende tennent de oogen, loosde een diepen zucht, en viel aanstonds weder in onmagt. Nu beproefde men op nieuw redmiddelen, met beter gevolg; lang bleef hij zwak, doch binnen een jaar kon hij het bed verlaten en door huis gaan; eindelijk kon hij zijn predikambt weder opvatten, en heeft nog vele jaren lang zijne Gemeente door leer en voorbeeld gesticht.
De Geneesheer houdt voorzeker dit geval, waarvan de echtheid in het Voorberigt genoegzaam schijnt gestaafd, belangrijk, en zou alleen nog meer bijzonderheden en een meer uitvoerig en naauwkeurig verslag wenschen. Zoo gaat het ook den wijsgeerigen waarnemer in opzigt der Zielkunde. Zonderling was het, dat de Heer tennent zijn geheugen geheel verloren had, niets meer wist van zijn vorig leven, den Bijbel niet meer kende, en, even als een kind, het Latijn, ja zelfs het schrijven en lezen weer leeren moest; en even zonderling was het, dat hij, eenen aanmerkelijken tijd daarna, hetzelve op één oogenblik eenigermate terug kreeg; dat sints dien tijd zijne herinnering weder langzaam geregeld begon te werken, en hij dezelfde schrandere, geleerde man werd, die hij te voren was. Ook hier verlangde men zeker een meer omstandig en gebijzonderd verslag. Uit deze oogpunten intusschen rekenen wij dit blaadje niet onbelangrijk. Maar in zoo ver men door hetzelve eenige nadere inlichting verwachten mogt omtrent den afgescheiden staat onzer ziele na den dood, is het van geene beteekenis. Het is toch zeker, tennent is niet dood geweest; ook verhaalt hij van zijnen toestand niets, dat ons hier dienen kan. Toen hij bezwijmde, was het of hij door een onzigtbaar wezen werd bij de hand gevat; hij was nu, dacht hij, in de zalige gewesten; hij hoorde jubeltoonen en gevoeide eene groote vreugd; toen hij zich voegen wilde bij de juichende menigte, werd hem gezegd: ‘gij moet weder naar het aardsche leven terug keeren.’ Hij schrikte daarvan; en dit was juist het oogenblik, waarin hij zich herinnerde dat de Doctor voor hem stond. De drie dagen, die men hem voor dood bield, hadden hem slechts oogenblikken toegeschenen; van schrik, dat hij naar de wereld terug moest, viel hij in flaauwte; nog wel drie jaren hoorde hij 's morgens, als hij wakker werd, een verrukkend lofgeschal. Meer kon noch mogt hij zeggen; na zijn
dood zou men er uitvoeriger aanteekening van vinden. Door een bijzonder Godsbestel, zijn deze belangrijke (?) geschriften niet in 't licht gegeven. - Wij gelooven niet, dat wij er veel bij