uitmuntend, en het geheel loopt zeer goed af, schoon ons hier en daar wel eens eene prozaische regel is voorgekomen, gelijk b.v. bl. 24 vs. 15.
De nieuwste uitvindingen beproeft hij op zijn land
En 't zij 't gelukk' of niet, 't houdt zijn gestel in stand.
en vs. 25.
In 't statig landgebouw, dat hem verborgen houdt,
Door eenen Zeeheld, door een Tromp misschien gebouwd. &c.
Doch deze vlekken nemen de waarde van het geheel niet weg.
Eene aanmerking echter kunnen wij hier niet achterhouden; zij betreft zoowel den Heer kinker als den Heer helmers, en is op den doorgaanden toon en strekking dezer beide stukken betrekkelijk. Recensent haat alle Mystiekerij, en zijne ondervinding heeft hem geleerd, dat zoowel de zoogenoemde verlichting als het zoogenoemd bijgeloof de hare heeft. Wat is het toch, dat de Heeren kinker en helmers met hunne Isissen, met de buigende rietstaven en het smokend nachtlicht hunner ongewijden verstaan? Meenen zij ter goeder trouwe, dat de Amsterdamsche afdeeling der Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen alle licht in pacht heeft? Of zijn zij inderdaad zoo trotsch op hun priesterschap bij St. Isis, dat zij daarom alle andere priesters, welke hunne Godin niet bij uitsluiting huldigen, met alle vriendelijkheid voor huichelende outertolken, in 't vossenvel gedoken, verklaren? Waarlijk die Heeren zouden ons zeer verpligten, wanneer zij eens ruiterlijk en regt duidelijk wilden zeggen, waarin toch wel het onderscheidend karakteristieke van hun geloof of niet-geloof bestond: want hoe groot eene denkbeeldopwekkende tooverkracht ook de geheimzinnigheid, het raadselachtige kleed der wijsheid, bezitte, zijn er evenwel onder de ongewijden nog genoeg, die geheel niet van mysterien houden, en zoo min in het blinde aan den leiband der Heeren priesteren van Isis, als aan dien van elk' anderen huichelenden outertolk, verkiezen te loopen.