minnebrief: maar zoo menig Jongheer is dan maar verbazend verlegen, als hij eens ordelijk schrijven moet, en voor zoo menig Jongjuffertje is het antwoord, dat zij dan toch ook zenden moet, een zeer erg geval. Met dit Hand- en Hulp-boekie wenschen wij daarom zoo menig Heer Schaapshoofd en Mejuffer Duifje van harte geluk! Voor de Juffer is het bijzonder gemakkelijk; zij behoeft toch den Jongeling maar met een enkel woord naar bladzijde zoo veel of zoo veel te wijzen, waar hij haar antwoord vinden kan; en, gelijk het tien tegen één is dat een Meisje ja zegt, heeft de Heer opsteller of verzamelaar de meeste antwoorden toestemmend ingerigt. En wat de waarschuwing in het uitvoerig Voorberigt betreft, dat men de brieven niet woordelijk volgen moet, daarin zien wij geene noodzake; integendeel, wij zouden het raadzaam vinden, dat hij, die dit boekje behoeft, zich ook maar getrouw aan de letter hield. De gemelde bekorting durven wij echter den Jongeling niet aanraden; respectshalve moet hij den brief, zoo goed hij kan, afschrijven, of des noods doen afschrijven. Bij eenen herdruk intusschen, en het uitvoerig vervolg, waartoe van een' ieder' bijdragen franco verzocht worden, (want de rijke, onuitputtelijke stoffe, zegt het Voorberigt, is bij ver of na NB. nog niet uitgeput) wenschen wij hartelijk dat ten zijnen behoeve ieder brief op schrijspapier met eene goede leesbare schrijsletter afzonderlijk zal gedrukt worden; dan heeft hij slechts zijnen naam te teekenen, en dit is dan even gemakkelijk.
Bij het gebruikmaken van dit boekje moet men intusschen niet maar voor de hand weg toetasten, maar eene keuze doen, en daarbij een weinig oordeel gebruiken; een weinig zeggen wij opzettelijk, want de verzamelaar zorgt, en belooft verder te zorgen, dat men te hooge gespannenheid, overdrevenheid, koude gemaaktheid, en walgelijke verteedering, niet dan maar schaars als bespottelijk karikatuur zal aantreffen; zoodanig karikatuur valt dan ook eenen onnoozelen van zelve in 't oog, en misschien vindt hij er dan nog wel een NB. bij, gelijk hier bij den 37sten Brief de aanteekening gevonden wordt, dat het een brief van een' snaakschen Minnaar is. En daar wij zoo een' snaakschen brief (mits het zootje waterbaars, dat er bij behoort, maar niet vergeten worde) een lief Meisje van harte gunnen, zoo willen wij dien overnemen, en iederen Vrijer ten sterkste aanprijzen.
‘Mejuffer!
Ik neem de vrijheid U te vertellen dat de helderheid van uwe oogen, die ik zoo dikwijls, zoo ik meende met reden, geroemd heb, mij nu zeer gevaarlijk geweest zijn. Gisteren avond toen ik voor uw venster eenigen tijd had gestaröogd op