ving en gelukzaligheid des Menschdoms, leven en spreken zullen. God zegene zijnen volbragten arbeid, doe zijne asch in vrede rusten,
en vereenige zijne Vrienden éénmaal methunnen gezaligden Vriend, voor de Eeuwigheid!’
Wat de Leerredenen zelve betreft; tot betere beoordeeling diene, dat dezelve niet opgesteld zijn met het oogmerk van algemeene uitgave. Men wachte dus geen pronk van geleerdheid, ook geene breedvoerige schriftverklaring, welk laatste anders met rede verlangd zoude worden, en waarin rogge zeker voor weinigen behoefde te wijken. Het zijn meerendeels zedekundige Verhandelingen, voor zijne Gemeente geschikt, en hoogst nuttig om bij huisselijke voorlezingen gebruikt te worden, gelijk wij reeds bij eigene ondervinding weten. Uit dit oogpunt hebben wij ze gaarne ten verzoeke des Uitgevers aangemerkt.
De bundel bestaat uit zeven Leerredenen. De eerste draagt ten opschrift: I. De waarde van Godsdienstige Geloften. De Tekst Regt. XI:39a. (De ontmoeting van jephta en zijne Dochter.) II. Over de Geldzucht. Hand. VIII:20a. III. Over den invloed van het Burgerlijk Bestuur op den Godsdienst. Joh. XVIII:36a. IV. Over de Opvoeding der Kinderen. Ephef. VI:4. V. Over de echte waardering der lagere Standen. Luc. XIX:9. VI. Over de Bekeering van Paulus. Hand. IX:18b. VII. Over de opwekking van eenen Jongeling te Naïn. Luc. VII:11-15.
Gaven wij van den loop van elke Leerrede een afzonderlijk berigt, dan zouden wij ons bestek geheel te buiten gaan.
Wij vergenoegen ons dus met te zeggen, dat de eerste en zesde, naar ons inzien, in bewerking uitsteken; dat de laatstgemelde vooral eene afdoende proeve is van de besliste hoogachting van den Leeraar voor de Christetelijke Openbaring, als Gods eigen werk; dat in allen de bevallige klaarheid en reine eenvoudigheid van rogge's denk-en schrijfwijze bijzonder kennelijk is, en dat de rijkheid en het gewigt van zedekundige leeringen alleen geevenaard worden door de treffende juistheld der aanmerkingen, en door derzelver allezins menschkundige toepassing op de behoeften der onderscheidene rangen en standen des menschelijken levens.
Tot eene kleine proeve diene de beschrijving van de zedelijke gevolgen der Geldzucht: ‘Waar zij het hart beheerscht, versmoort zij alle edele neigingen. In