| |
De arme Lazarus. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij W. Brave. 1807. In 8vo. 196 Bl.
Het belangrijk onderwerp en de aangelegene inhoud van dit geschrift maakt hetzelve de aandacht waardig, niet alleen van iederen Geestelijken, maar van ieder Christelijk hart. Het bevat wel niets, dan hetgeen reeds meermalen gezegd is, doch het herinnert aan waarheden, die maar al te dikwijls vergeten worden, en waaraan de herinnering noodig is, zoo dikwijls men die vergeet; het vindt juist niet bij allen, in ieder opzigt, toestemming; ook wij verschillen wel hier en daar van den Schrijver; doch in de hoofdzaak verschillen wij niet, en ieder Christelijk hart voelt gedurig het ware en goede. Het boekje beschaamt ons, geeft overvloedige stoffe tot nadenken, en men legt het voorzeker niet dan opgewekt ten goede uit de hand.
De arme Lazarus is hier de lijdende menschheid: het moet de voornaamste bronnen der menschelijke ellende en kommer, en tevens de krachtigste middelen tegen dezelve opgeven; en het treft doorgaans den regten toon voor ons hart.
Wij herhaalden de lezing, en gunden onze Lezers eene aanwijzing van de vele hier gegevene bijzonder- | |
| |
heden en wenken, doch wij vonden dit ondoenlijk; wij moeten het werkje aanprijzen, en trachten de nieuwsgierigheid uit te lokken, van hun althans, die nog smaak hebben voor menschenwaarde en Christendom; anderen willen wij waarschuwen; zij zouden het boekje bespotten, voor 't minst zij zullen het smakeloos en vervelende vinden.
Naar den Schrijver, is gelukzaligheid het doel onzer bestemming, en heeft de mensch hooge waarde en aanleg tot dit doel, als mensch, maar vooral als Christen: en deze mensch is toch zoo dikwijls ongelukkig! Men kan deze stelling overdrijven, maar dit is toch zeker, er is onder ons op verre na zoo veel goeds niet aanwezig, als er zijn kon en moest. Daarvan ligt de schuld niet in het Goddelijk plan bij onze schepping, maar de mensch zelve, zijn gedrag is de oorzaak. - Zeer veel wordt hier opgesomd van de menschelijke ellende; en wie telt dan nog de stille, verborgene, onbekende lijdenden? en hoe veel zedelijke ellende is er daarenboven nog! Het verval van den echten Christelijken Godsdienst is van alle deze ellende de bron. De treurige teekening, die wij hier vinden, heeft, helaas! maar al te veel waarheid, doch, Gode zij dank! in den volsten nadruk is zij op ons Land nog niet toepasselijk. Liefde, de geest van 't Christendom, is het element voor den mensch. Opregte liefde tot God is de ziel der menschelijke kennis, der menschelijke deugd, der menschelijke werkzaamheid, der menschelijke vreugde en gelukzaligheid. Liefde tot God door J.C., in welken de volheid der Godheid ligchamelijk woont. De Schrijver ontwikkel, op zijne wijze, dit denkbeeld. Hij vervolgt: wie den Verlosser bemint, bemint zichzelven; en wie God lief heeft, bemint ook den naasten. Door het Christendom wordt alzoo de ellende geweerd en de gelukzaligheid gegrondvest. Moet de kommer en ellende, die in de wereld is, verminderen; dan moet het Bijbelsche werkdadige Christendom uit zijn verval hersteld, het moet tot zijne krachtvoile zuiverheid terug gebragt, in alle landen op den troon geplaatst, verder uitgebreid,
en overal met ernst en ijver beoefend worden. Maar nu de middelen: ‘Niets doet het Christendom en het welzijn der menschen meer nadeel dan slechte boeken.’ De Schrijver wenscht beperking der drukpers, boekcensuur. - De hooggeklommene en nog hooger stijgende weelde is voor Christendom en menschengeluk een allersterkst beletsel. -
| |
| |
Lang, zeer lang, staat de Schrijver stil bij het veronachtzamen der opvoeding. Hier vinden wij sterken, hartelijken aandrang, en vele algemeen nuttige herinnering en waarschuwing - slechte opvoeding vormt slechte dienstboden, en slechte huwelijken; hier vonden wij zeer veel goeds, dat toch nog voor zeer veel uitbreiding vatbaar is. Nu komen wij tot de Scholen; breed staat de Schrijver hier bij het Schoolonderwijs in den Godsdienst stil; ook dit wilde de Vertaler niet weglaten, al is dan ook hier te lande het onderwijs in het leerstellige van den Godsdienst in de Scholen verboden; de vele hier voorkomende waarschuwingen en wenken kunnen den Katechiseermeesteren, en, naar zijne meening, misschien ook sommigen Predikanten, van dienst zijn. Hij vordert voor de Schoolmeesters beter onderhoud, eerwaardiger naam, betere kleeding, regt goede vrouwen. (In dezen staat der zaken godvruchtige wenschen!) Vooral dringt hij ook aan op eene naauwere verbindtenis van den Schoolonderwijzer met den Predikant. Nu is het Godsdienstig Leeraarambt aan de beurt; treffend wordt het nut voorgesteld, dat dit ambt nog werkelijk sticht, en de regtschapen prediker vindt hier roerende aanmoediging; echter de leeraar kon meer nut nog doen, meer ellende verminderen; de toehoorder, maar vooral de leeraar, krijgt menige beschamende les, aanwijzing in ieder deel van dat ambt. Het voorbeeld, dat hij geven moet, en de voorbereiding tot dat ambt, wordt mede niet vergeten. Eindelijk de Staat, de beheerschers van den Staat kunnen, moeten medewerken en zeer veel goeds stichten.
Ziet daar eene korte schets, en tot dit alles besteedt de Schrijver nog geen 200 bladzijden; en dit maakt het onmogelijk stil te staan bij iedere bijzonderheid, en alles voor onzen Lezer aan te stippen en te toetsen. Ook willen wij geen den minsten schijn geven door eenige tegenspraak, alsof wij het goede en algemeen nuttige van dit boekje miskenden en wilden tegenwerken. Menschelijke gelukzaligheid is, ja wel, ook bij ons het gevolg en het uitwerksel van het Christendom, maar daarom het doel, het éénige doel, althans het groote doel onzer bestemming? voor ons de veilige toetssteen? - doch daar wij het in de zaak eens zijn, waarom zouden wij over woorden twisten! De Vertaler verschilt hier en daar van den waardigen Schrijver, en doorgaans voegen wij ons bij
| |
| |
hem. Hij houdt zoo min als wij van die boekcensuur, die de Schrijver aanprijst. Wij verlangen geene ijzeren eeuw, en zoodanig werk kwam, vreezen wij, daar, waar het met 't Christendom 't ellendigst gesteld is, doorgaans juist in de slechtste handen. Wij verblijden ons over de pogingen van iederen edelen menschen- en godsdienstvriend, en als zeer doelmatig merkten wij meermalen op, dat men thans ook dat soort van geschriften, hetwelk zoo menig nadeel gesticht heeft en nog sticht, gebruikt als een voertuig ter bewaring en voortplanting van echte, edele, Christelijke beginselen. - Het ware en goede in de aanmerking van den Vertaler, waar hij ons opmerkzaam maakt op den Hernhutterschen geest in dit boekje, viel ons al mede in het oog; met dat al is er waarheid in het denkbeeld: ‘liefde tot Christus is liefde tot God, en deze liefde tot God door J.C. is voor ons zinnelijke menschen behoefte.’ Alleen het overdrijven van den Hernhutterschen broeder zouden wij verwerpen. De aanmerking had dit wat meer moeten aanwijzen, tot voorkoming van misverstand. - Nog iets. - Waar is het, dat de Schrijver zegt aangaande de weelde; maar moet die eerst weg, eer het Christendom werken kan? of moet zij weg door het Christendom? Wat keert, vooral in dezen tijd, dien alvernielenden stroom? nog al grootere en eindelijk algeheele behoefte, die de weelde onmogelijk maakt? moeten de Christen-Natien nog dieper zinken? had iedere vermindering onder ons niet nog altijd de tegengestelde werking? Zij moet weg, zal de ellende verminderen; maar zij moet weg door 't Christendom, dit is voorzeker ook des Schrijvers bedoeling. Dan dit zagen wij gaarne meerder uitgewerkt, opdat de vriend, de hoogachter van het Christendom zich mogt onderscheiden. - Maar genoeg: wij eindigen onze aankondiging van dit nuttig geschrift met deze opwekking van den Schrijver:
‘Gij goede menschen allerwege! waar gij ook woont, wie gij ook zijt! Aanbidders van jezus van Nazareth, buiten wien geen heil is! Gij menschenvrienden, wordt niet moede van het gelukbevorderend streven, om menschelijke ellende te verminderen, en menschelijk welzijn te bevorderen, voor eeuwig te bevorderen. Zoekt, gevoelt haar, die hooge, Goddelijke zaligheid, die het weldoen schenkt; gevoelt die altijd levendiger in hare verhevene, Goddelijke grootheid. Beoefent dezen pligt
| |
| |
steeds vlijtiger. Geeft den armen niet slechts aalmoezen, want dat zijn de minste weldaden; geeft hun meer. Geeft hun goede, troostrijke gezindheden, vergenoegdheid, vertrouwen op God: geeft hun werk, gelegenheid, om, door te werken, hun levensonderhoud te vinden: houdt hen te rug van ledigheid, liederlijkheid, ontrouw, enz. Leert hen spaarzaamheid en geduld. Verligt de bezwaren van hun beroep. Zorgt voor de opvoeding van hunne onverzorgde kinderen; zoo doet gij hun wel, op de schoonste wijze; zoo geeft gij hun meer dan aalmoezen, meer dan geld. Verbindt u, uit liefde, onderling tot hetzelfde doel, op het hartelijkste en onverbrekelijkste. Booze menschen hangen aan elkanderen; en gij goeden! gij wilt het niet met elkanderen houden, gij wilt u van elkanderen scheuren, en door die scheuring verzwakken? Weest in 't goede ijverig, wijs, voorzigtig, moedig. Met moed moet men de boosheid te keer gaan, zal zij overwonnen worden. Zoudt gij in de groote zaak, van welke niets minder, dan het welzijn der menschen en de eer van God afhangt, traag, vreesachtig en besluiteloos zijn? Snelle, koene standvastigheid is niet zelden de sterkste, de eenigste drijfveer der beste en lofwaardigste daden. Houdt u aan de goede gezindheden en voornemens, die in u opkomen, en voer die spoedig uit; want onze beste gezindheden en voornemens blijven dikwijls slechts voor een' zeer korten tijd in onze zielen: zij ijlen voort, en komen zelden weder terug. - Volgt het groote voorbeeld van Hem, die leefde, leerde, bad, wonderen deed, leed, stierf - die nu op den troon der hoogste majesteit en genade regeert, om het leven van alle menschen tot de heiligste werkzaamheid, tot de verhevenste waarde en bevalligheid, tot de volkomenste gelukzaligheid, tot de levendigste onsterfelijkheid te verheffen.’ |
|