ten: eene schets, die, verre van alle laffe vleijerij verwijderd, in allen opzigte zuivere waarheid bevat, zoo als wij met volle ruimte kunnen verzekeren op de gelooswaardige getuigenis van mannen, die, om wijlen den Hoog-Eerw. oosterbaan van nabij te leeren kennen, in de beste gelegenheid zich bevonden hebben. Verscheiden treffende plaatsen zouden wij kunnen overnemen. Tot het slot der Leerrede willen wij ons bepalen; het trof ons bij de eerste, en niet minder bij eene tweede lezing. De Hoog-Eerw. oosterbaan was gestorven kort voor dat het H. Avondmaal in zijne Gemeente zoude bediend worden. Daarop doelende: ‘ô! Nooit zult gij vergeten, M.W.!’ sprak de Eerw. hoekstra, ‘de gesteldheid, waarin wij toen Avondmaal hielden. Het Rouwgewaad (?) der aanzittenden; de ledige plaats van uwen oudsten Leeraar; de eenzame uitdeeling der gedenkteekenen; - dat alles moest ons gedurig herinneren aan den zwaren slag, welke deze Gemeente getroffen had. Ik vermijdde, zoo lang ik kon, de versche wonde aan te roeren, om uwe en mijne gedachten, zoo veel mogelijk was, bezig te houden met het groote oogmerk onzer bijeenkomste. Maar ik kon toch niet geheel zwijgen. En toen ik op het einde het droevig sterfgeval begon te noemen, beantwoordde Gij aan alle kanten mijne bevende stem met tranen; tranen, die U tot eere strekten; want zij waren mede aan de godsvrucht gewijd, aan eenen der waardigste navolgers van den Goddelijken Heiland, wiens lijden wij beschouwd
hadden.’
Daar de Leerrede zich inzonderheid tot het karaktermatige bepaalt, ontmoet men in dezelve weinige levensbijzonderheden van den waardigen Man. De voornaamsten derzelven worden in een Voorberigt verhaald. Volgens hetzelve, werd hij te Harlïngen, in Friesland, geboren, in den jare 1736; oefende zich in de verhevener Wetenschappen, eerst aan het Friesche Hoogeschool, en vervolgens aan het Kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam; bekleedde, tot Proponent bevorderd, ruim anderhalf jaar het Leeraarambt te Makkum: werd tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte beroepen aan het straks genoemde Kweekschool; vertoefde aldaar, in die hoedanigheid, tot in den jare 1786, wanneer hij vrijwillig van dien post afstand deed, om, als gewoon