tijd, die het Evangelie met kwaadaardigheid verwierpen, en hardnekkig weigerden tot het geloof in den Heere Jezus Christus over te komen; die dus van een geheel ander karakter en denkwijze waren, dan die Christenen uit de Joden, die de wet van Mozes met het Christengeloof wilden paren, en tegen welken de Apostel Hoofdst. VII. redeneerde. H. IX. behelst, in 't bijzonder, een betoog, dat God niet onregtvaardig handelt, als Hij de Joden, onder de Evangelische Bedeeling ongeloovig blijvende, verwerpt of voorbijgaat en laat varen. H. X. zal de Apostel zich voornamelijk toegelegd hebben, om de redenen aan te toonen, waarom het groote gros van 't Jodendom zoodanig verworpen is, als boven gezegd was. H. XI. zal eindelijk hoofdzakelijk dienen, om over de verdere, zeer uitgestrekte oogmerken, welke God toch ook nog omtrent het ongeloovig Jodendom heeft, te redeneren.
De verklaring van bijzondere plaatsen, en beöordeeling van 't geheele redenbeleid, hetwelk men, omdat Paulus niet zeer methodiek schrijft, niet wel in deelen en onderdeelen splitsen kan, is op deze vooronderstellingen gegrond, en wijkt dikwijls af van 't gewone. Bosveld bekommert zich daarover niet, hoe zulk en zulk eene plaats bij die of bij gene Gemeente, en in dit of dat leerstelsel verstaan wordt; maar onderzoekt alleen, op de hem eigene wijze, welke, naar zijn oordeel, de ware meening van den heiligen Schrijver geweest zij. Zie hier eenige weinige staaltjes. H. IX:5. verstaat hij de laatste woorden van Christus, den boven allen, of boven alles zijnden God, geprezen tot in eeuwigheid; maar verklaart dit van den staat van 's Heilands verhooging, die nu met alle magt in hemel en op aarde bekleed was, en als zoodanig God genoemd wordt, geprezen tot in eeuwigheid. Vs. 13. bedoelt Paulus, onder de benamingen van Jakob en Esau, de Joden en Edomiten, nakomelingen van beiden. Vs. 14-23. wordt geenszins van der menschen eeuwigen staat, noch van Gods besluit omtrent bijzondere menschen; maar van Gods uitwendig bestier in deze wereld, en wel met opzigt tot de lotgevallen van geheele volken, gehandeld. Vs. 16. wordt met michaelis achter vs. 13. verplaatst. Vs. 18. moeten de woorden: Hij verhardt, dien Hij wil, uit den Oosterschen stijl in Mozes tijd dus verstaan worden: Hij laat toe, dat ondeugende menschen hun