eene menigte vrienden overgehouden, die u nergens toe van nut zijn; men maakt er zelfs geene rekening op; doch het zijn evenwel uwe vrienden. Het bewijs daarvan is, dat zij zich met uwe zaaken bemoeijen, dat zij er in het openbaar van spreeken en u afzonderlijk van raad dienen; dat zij het kwalijk neemen, als zij uwe rampen verneemen, dat gij zelf hun daarvan geene kennis hebt gegeeven, en te onvrede zijn, omdat gij hun niet gezegd hebt, hetgeen gij niet wilt dat iemant zoude weeten.
Twintig jaaren zijn er verleden, dat ik het ongeluk had, een gedeelte mijner bezittingen te verliezen; minder algemeen waren toen die voorvallen dan zij sedert zijn geworden; dit verschafte mij een tijdlang eene soort van verligtinge. Ik was een verschijnzel, en de verschijnzels worden altijd gunstig opgemerkt. Veele menschen gaven voor, van mijne vrienden te zijn, even als men de vriend of de bloedverwant, of ten minste een goede bekende zijn wil van iemant, die tot een aanzienlijken post is bevorderd, niet zoo zeer om met een hoogen amptenaar in betrekking te staan, als om van nabij of van verre betrekking te hebben op het verschijnzel van den dag, en om dezelfde reden, welke oorzaak is, wanneer men een rijtuig heeft zien omvallen, wanneer een roover gevat is, of eene vrouw uit het venster is gesprongen, dat men op de plaats des voorvals ten minste eenige betrekking wil hebben: een kwartier uurs vroeger of laater was men door die straat gegaan, of men was althans voorneemens dien weg te gaan; men hadt er kunnen weezen; men droomde dat men er was. De meesten mijner vrienden dan gedroomd hebbende, dat zij altijd veel vriendschap voor mij gehad hadden, kan men zich niet verbeelden, hoe veelerlei göeden raad ik ontving, aangaande hetgeen mijn geleeden verlies zoude hebben kunnen voorkomen; de meesten zelfs verzekerden mij, dat zij het voorzien hadden: zoodat ik er uit moest besluiten, dat, indien ik zoo veele vrienden in den voorspoed had gehad als ik in den nood vond, het voorval, waardoor ik leed, mij niet zoude overgekomen zijn: want voorzeker zouden zij er mij van verwittigd hebben.
Omtrent dien zelfden tijd hadt mijn eenige zoon een aanval van koorts, waarin ik weinig gevaar zag, doch waarover mijne vrienden zich mijnenthalve zeer ongerust maakten. Zommigen hunner, die het van anderen hadden hooren zeggen, of tot wien het bij openbaar gerugt was gekomen, zeiden met een zucht, dat er niets anders dan deeze laatste ramp aan ontbrak, en ik mijnen zoon zoude verliezen; men vraagde mij na berigt, met een voorkomen van ongerustheid, die mij zelve ontrustte; men verzekerde mij, dat hij meer veranderd was, dan ik zelf konde bemerken. Een man, welken ik bijkans nooit zag, kwam met geweld ter deure binnenstui-