Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGewoonten.Onder andere Gewoonten, bij dit Volk standvastig in gebruik, is er eene, welke bijzonder onze aandagt verdient, dewijl het eenig denkbeeld met zich brengt van vergeldende regtvaardigheid. Het vergieten van bloed wordt steeds van straffe gevolgd; de beledigende partij wordt gedrongen zich bloot te stellen aan de werpschigten van allen, die verkiezen dezelve op hem te werpen: want in deeze strafoefeningen helpen geene banden van bloedverwantschap of vriendschap. Bij den dood van eenig persoon, 't zij man of | |
[pagina 619]
| |
vrouw, oud of jong, moeten de vrienden des gestorvenen gestraft worden, alsof de dood door hun verzuim veroorzaakt ware. Dit gaat zomwijlen veel verder dan noodig schijnt, of eenigzins met de menschlijkheid kan worden overeengebragt. Naa den moord van yel-lo-way, door wat-te-wal, was diens Weduwe noo-roo-ing verpligt, volgens de gewoonte des Lands, haars Egtgenoots dood te wreeken op een der bloedverwanten des Moordenaars. Zij ontmoette een jong Meisje, go-nang-goo-lie geheeten, die wat-te-wal eenigzins in den bloede bestondt; deeze wandelde met haar en twee andere Meisjes op eene afgelegene plaats, waar zij 't zelve, met een stok en scherpgepunten steen, zo geweldig sloeg en sneedt, dat het kind bijkans leevenloos in de Stad gedraagen werd. Het hadt aan 't hoofd zeven diepen sneeden; het eene oor was tot het been gespleeten, en hadt het meest geleden. Het kind was zeer gevaarlijk gewond, en stierf weinig tijds daarnaa. - De Inboorelingen, aan welke dit bedrijf vermeld werd, betoonden deswegen weinig of geen aandoening, maar scheenen zulks regt, noodzaakelijk en onvermijdelijk te keuren; en wij verstonden, dat, wanneer Vrouwen in 't geval zijn om deeze bloedige wraak te neemen, zij die nooit uitoefenen dan aan haare eigene Sexe, en geen Man aan durven. - Noo-roo-ing, bemerkende dat de mishandeling, go-nang-goo-lie aangedaan, verre was van bij ons goedgekeurd te worden, ontkende haar geslaagen te hebben, en lag dit bedrijf de twee andere Meisjes ten laste; dan de lieden, waarmede wij over dit geval spraken, verzekerden ons, dat dit het bedrijf geweest ware van noo-roo-ing, en voegden er bij, dat zij niets meer gedaan hadt, dan waartoe het gebruik haar verpligtte. Het kleine slachtoffer van haare wraak was, uit hoofde van haare zagtaartigheid, zeer bemind in de Stad; en het levert een zonderlingen trek op van de onmenschlijkheid deezer handelwijze, dat zij alle dagen, zints yel-lo-ways dood, verzogt, dat noo-roo-ing in de Officiers hut, waar zij zich onthieldt, mogt eeten. Hoogst woest, in de daad, is eene gewoonte, die de hand tegen dus een kind kon wapenen. De dood van 't zelve bleef ongewrooken, misschien omdat men dien voor een verzoenend offer hieldt. Wat-te-wal, die het misdrijf begaan hadt, om 't | |
[pagina 620]
| |
welk dit Meisje zo wreedlijk leedt, ontkwam onbeschadigd de speeren van ben-nil-long, cole-be en verscheide andere Inboorelingen; hij verkeerde vervolgens met hun naar ouder gewoonte, en leefde daadlijk met deeze Vrouw voor eenigen tijd, tot dat hij, in den nagt, door colebe vermoord werd. Deeze wat-te-wal was een zeer goed vriend van ben-nil-long, die twee keeren bij ons ontkende, dat hij daaden gepleegd hadt, welke hij wist dat ons misnoegen zouden ten gevolge hebben. In dit laatste geval verraadde ben-nil-long eene grooter maate van dubbelhartigheid, dan wij hem vatbaar voor gekeurd hadden. Wanneer wij hem op het ernstigst afvroegen, of wat-te-wal de doodslaager was van yel-lo-way, verzekerde hij ons op het stelligst, dat wat-te-wal den moord niet gedaan hadt, maar were-mur-rah. Weinig vermoedden wij, dat hij zich bediende van eene omstandigheid, van welke hij wist dat wij onkundig waren; te weeten, dat wat-te-wal meer dan één naam hadt: door ons den tweeden op te geeven, spaarde hij zijn vriend, weetende dat hij altoos stijf en sterk kon staande houden, dat hij 's mans naam niet voor ons verhoolen hadt. De man voerde beide die naamen. - Hem eenigen tijd daarnaa beduidende dat wij die kunstenaarij ontdekt hadden, en het voor eene laagheid hielden, welke wij van hem niet verwagtende waren, lachte hij, en ging heenen. | |
Bijgeloof.Even als alle andere kinderen der onkunde, zijn de Inboorelingen slaaven van het Bijgeloof. Mij dunkt ik mag hun Car-rah-dy den hoogepriester hunner bijgeloovigheid noemen. Het aandeel, 't geen zij hadden bij de tandtrekkingen, was de eenige omstandigheid niet, welke mij tot die veronderstelling bragt. Wanneer colebe den Gouverneur phillip na de oevers van de Hawkesbury vergezelde, ontmoetten zij een Car-rah-dy, yel-lo-mun-dy, die, met veel gebaars en betoons van bezorgdheid, voorgaf de punten van twee speeren uit diens zijde te trekken; speerpunten, die er nooit in geweest waren, of, hadden zij er gezeten, veeleer, ter uithaaling, het mes eens heelmeesters, dan de beleezingen van yel-lo-mun-dy, noodig zouden gehad hebben. Dan deeze | |
[pagina 621]
| |
vermeende lijder was voldaan over des Car-rah dys poogingen om hem van dat gewaand ongemak te verlossen, en oordeelde zich volkomen geneezen. Staande den tijd dat boo-roong (eene vrouwlijke inbooreling) ten huize van den Geestlijken woonde, bezogt zij, van tijd tot tijd, het benedenste gedeelte van de haven. Van een deezer bezoeken keerde zij zeer ongesteld terugge. Na de oorzaak gevraagd zijnde (want geene oorzaak deedt zich oogschijnlijk op) vertelde zij, dat de vrouwen van Cam-mer-ray haar water gemaakt hadden op den weg, welken zij over moest, en dat zulks haare kwaal veroorzaakte. Deeze vrouwen waren haar vijandig, dewijl zij tot het district van Botany-Bay behoorde. Zij aan deeze vrouwen te kennen gegeeven hebbende dat zij zich ongesteld gevoelde, zeiden zij wat zij gedaan hadden, en vermeldden dit op een zegepraalenden toon. Schoon Mr. white haar deedt aderlaaten, herstelde zij niet, en onderging eene zeldzaame en bijgeloovige kunstbewerking, bij welke de volvoerster meer leedt dan zij. Zij zat neder op den grond; om haar hoofd werd een koorde gewonden, en wel zo, dat de knoop vlak voor 't voorhoofd kwam; het overschot van de koord werd opgenomen door een ander meisje, op een kleinen afstand van haar gezeten, en die met het einde haare lippen zo sterk wreef, dat het bloed er veelvuldig uitkwam. Boo-roong zich verbeeldende dat al dit bloed, uit haar hoofd en langs de koord loopende, in den mond van het meisje kwam, spoog 't zelve dit bloed in een klein potje, 't welk naast haar stondt, half vol water, en waarin zij nu en dan het einde van de koord doopte. Deeze zeldzaame kunstbewerking noemen zij Be-an-ny, en is het bijzonder werk der vrouwen. Een ander zonderling blijk van het Bijgeloof deezer Inboorelingen zagen eenigen van ons volk, behoorende tot een boot, die, door tegenwind opgehouden, beneden in de haven lag. Zij hadden eenige visch gevangen; 's avonds maakten zij die gereed om te braaden; een der Inboorelingen zag het; hij schudde zijn hoofd, en riep hun toe, dat de wind, na welken zij verlangden, niet zou opwaaijen. Zijne bewijsreden wederhieldt hun niet van met het gereedmaaken voort te vaaren: dan de wind met de daad ongunstig blijvende, gaven de schepelingen, op hunne beurt, een blijk van bijgeloof, door den | |
[pagina 622]
| |
Inbooreling te mishandelen, aan hem toeschrijvende dat de tegenwind hun zo lang ophieldt. Ik ondervroeg ye-ra-ni-be na dit geval; en hij verzekerde mij, dat de Inboorelingen nooit 's avonds hunne visch gereed maakten. Bij een inham van de Hawkesbury, omtrent het midden van een eenigzins hoog land, staat een rots, niet ongelijk in gedaante aan een Soldaaten wagthuisje. Ten aanziene van deeze rots hebben de Inboorelingen eene bijgeloovige overlevering, dat, terwijl eenigen hunner landgenooten aan den voet deezer rotze feest hielden, zommigen van het gezelschap begonnen te sluiten; en dat er toen van de hoogte een steenbrok nederplofte, die het geheele gezelschap verpletterde. Te deezer oorzaake is het bij hun een vaste regel, nimmer te sluiten, als zij zich bij deeze rots bevinden. Onder hunne andere Bijgeloovigheden was er een, die, hunne onkunde in aanmerking genomen, niet wel kon uitblijven. Hiervan hadden wij verscheide blijken. - Ben-nil-long sprak ons van eene Verschijning, die met veel gerugts iemand naderde, en, deezen aangrijpende, bij de keel vasthieldt. Die rustverstoorder kwam langzaam aan, voorover geboogen, en, de handen in eene en dezelfde rigting als het aangezigt houdende, voortstappende, tot dat hij den geenen, wien hij een bezoek gaf, daadlijk aangreep. - Wij verstonden naderhand uit hem en anderen, dat zij, door het slaapen bij het graf eens afgestorvenen, van wegen hetgeen daar dan omging, vrij waren van alle vrees om vervolgens eenige spookverschijnzels te zien: want geduurende dat slaapen bij het graf kwam de geest des afgestorvenen hun een bezoek geeven, greep hun bij de keel, opende hun lichaam, nam er de ingewanden uit, plaatste die er weder in, en heelde de gemaakte wonde. Wij bemerkten, dat zeer weinigen in den nagt verkoozen uit te gaan; dat zij zeer schroomagtig waren omtrent de graven, vreezende voor een nagtbezoek der geesten: dan de zodanigen, die zich hierin stoutmoediger betoonden, werden onmiddelijk Car-rah-dys; ook hadden allen, die dit beroep waarnamen, deeze beproeving van de nagtwerkzaamheden der geesten doorgestaan. - Het is zeker, dat zij, zelfs bij dag, zeer ongenegen zijn, over een graf te loopen. Naar allen schijn heeft het gemelde vertelzeltje | |
[pagina 623]
| |
van het bij nagt bij de keel grijpen der geesten geheel en al den grond in dat slag van droomen, 't geen wij de nagtmerrij noemen. Aan hetgeen wij het schieten van een Star heeten, schrijven zij zeer veel toe. Bij zulk eene gelegenheid zag ik het meisje boo-roong zeer ontsteld; zij voorspelde veel onheils, 't welk alle de Blanken in dier wooningen zou overkomen. - Voor donder en blixem zijn zij zeer bevreesd; maar zij staan in het begrip, dat zij, door het zingend opzeggen van zekere woorden, en sterk ademhaalen, het gevaar kunnen verwijderen. - Voorbeelden van het in 't werk stellen dier behoedmiddelen heb ik gezien. | |
Geaardheid.Uit verscheide bijzonderheden, wegens dit Volk waargenomen, mogen wij een algemeen denkbeeld opmaaken van deszelfs aard en character. Zij zijn wraakzugtig, jaloers, moedig en listig. Ik heb nimmer hun waarneemen van elkander bij nagt, met oogmerk om te moorden, voor mangel aan moed aangezien, maar veeleer gehouden voor een uitwerkzel van den helschen geest der wraakzugt, die langs deezen weg zich zekerder oordeelt, dan bij de ontmoeting op klaaren dag. Hun gedrag, wanneer zij openlijk worden aangevallen, de volstandigheid, met welke zij pijn verduuren, de vaardigheid, waarmede zij de uitdaagingen tot een gevegt aanneemen, strekken tot blijken, dat het hun aan geen moed mangelt. Zij versmaaden allen denkbeeld van meerderheid, die niet in den persoon zelven huisvest. Ik herinner mij, hoe ben-nil-long, een schild gemaakt hebbende van tin, en overtrokken met leder, hem ten geschenke gegeeven door den Bevelhebber phillip, daarmede na de haven ging: wanneer hij zonder hetzelve wederkeerde, vermeldde hij ons, dat hij 't zelve verlooren hadt; doch het was hem met de daad afgenomen door het volk van den noordlijken oever, en vernield: men keurde het onvoeglijk, zich met zulk een beschutzel te dekken. De Inboorelingen mogen, gelijk zommigen willen, eerlijk geweest zijn, vóór dat wij ons bij hun ter wooninge nedersloegen, daar zij van elkander niet veel konden steelen; doch van ons stalen zij veele dingen, | |
[pagina 624]
| |
welke wij hun niet konden of wilden geeven. Geenzins was het te verwonderen, dat zij dingen wegnamen, welke hunne begeerten konden voldoen; doch ik heb hun zaaken zien steelen, waarvan zij met geene mogelijkheid het gebruik konden weeten. Mr. white zich eens in 't midden van een hoop Inboorelingen aan het benedeneinde der haven bevindende, zag een hunner een klein doosje met Instrumenten, uit diens zak eenigzins uitsteekende: hij wagtte eene gunstige gelegenheid af, stal het, en vlood er mede weg; dan men ontdekte den diefstal, zette den dief na, en deedt hem het gestoolene wedergeeven. Onmogelijk was het voor de Jacksonners, te weeten wat er in was: wij waren er nog korten tijd geweest. Hadde hij het bij zich gehouden, ik ben verzekerd dat hij het doosje op zijn hoofd zou gelegd en als een sieraad gedraagen hebben: want zij waren gewoon, in het eerst, alles, wat wij hun gaven, op het hoofd te zetten. Dat zij geene vreemdelingen zijn om nu en dan eene valschheid te begaan, is daaruit blijkbaar, dat de woorden waarheid en leugen in hunne taal voorkomen; doch daarenboven hadden wij verscheide proeven, dat zij geene leerlingen waren in de kunst van veinzen en liegen. Ik heb dikwijls waargenomen, dat, wanneer wij onze twijfeling te kennen gaven aan eenige hunner vertellingen, zij ons met veel betoons van ernst van de waarheid verzekerden; en met ons spreekende van andere Inboorelingen, betoonden zij zich zeer bezorgd om ons te doen gelooven, dat zij ons geen leugens verhaald hadden. Hunne bekwaamheid om anderen na te bootzen is zeer groot. Het was een geliefd spel bij de kinderen, de bijzonderheden van iemands voorkomen na te doen; en zij slaagden daarin bij uitsteekenheid. Vatbaar zijn de Jacksonners voor vriendschap, en voor 't gevoel van smerte: dan deeze laatste aandoening koesteren zij niet lang. Wanneer ba-loo-der-ry, een aardige jongen, die onder ons gestorven was, begraaven wierd, zag ik de traanen afbiggelen langs de bleeke kaaken van diens Vader man-ro-gan: dan binnen korten rijd waren deeze traanen opgedroogd, en 's ouden mans gelaat tekende niets dan het groot aantal jaaren, die hij geleefd hadt. Met oplettenheid en eene zagte behandeling zou men van deeze lieden menschen kunnen maaken, van veelerlei | |
[pagina 625]
| |
dienst. Ik heb ze aan boord van vaartuigen zo nuttig bevonden als een blank matroos. De Volkplanters hebben er eenigen aangetroffen, die met de kudde uitgingen, en zeer zorgvuldig het medegenomen getal t'huisbragten, schoon zij niet hooger dan drie of vier kunnen tellen. Hunne kennis aan de Starren is bepaald tot de naamen van Zon, Maan en eenige Starren, en den Melkweg. Van de klootsche gedaante der Aarde hebben zij geen het minste denkbeeld, maar verbeelden zich, dat de Zon, geduurende den nagt, over hunne hoofden wederkeert tot de plaats, waar dezelve 's morgens opkomt. Naardemaal zij nooit voor den dag van morgen zorgen, uitgenomen bij gelegenheid van een Walvischfeest, eeten zij altoos zo lang zij wat te eeten hebben; verzadigd zijnde, gaan zij in den zonneschijn liggen slaapen, en blijven in dien staat, tot dat de honger of eenige andere oorzaak hun weder tot werkzaamheid aanport. Ik heb bij wijlen eene groote maate van werkeloosheid bij hun ontdekt, en dikwijls gezien, dat de Mannen zich daarin toegaven, ten koste van de Vrouwen, die gedwongen werden, om, ten hunnen gevalle, veel uit te harden. Uuren aaneen zaten deeze in den blaakendsten zonneschijn, zingende een kort gezang onder het visschen: want zonder eene genoegzaame hoeveelheid aan te brengen tot spijze voor haare dwingelanden, die op hun gemak lagen te slaapen, stondt haar eene ruwe bejegening bij het t'huiskomen te wagten. |
|