Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 577]
| |
Montbard. Fragment eener Reize in de Zuidelijke Departementen van Frankrijk. Door Millin.- - - Wij keerden terug na Montbard, alwaar wij ten vier uure aankwamen. Wij haastten ons om deeze plaats te bereiken, verheerlijkt door den arbeid van den onsterflijken buffon, en die nog lang het doel van letterkundige pelgrimaadjen zal blijven. Wij wierden geleid door den heuschen lapierre, die veertig jaaren lang tuinman geweest is bij den Graaf de buffon, en nog heden oppasser is in dit verblijf voor de Weduw van deszelfs ongelukkigen ZoonGa naar voetnoot(*). Meer gelijkt het huis naar eene groote burgerwooning, dan naar een Kasteel; het staat aan den grooten weg, en het plein is van agteren. Om in den tuin te komen, moet men eenen trap beklimmen; deeze tuin ligt op de puinhoopen van het oude Kasteel, welks muuren de terrassen uitmaaken. Boven op staat nog een achthoekige toren; hier deedt buffon zijne waarneemingen omtrent den terugkaatzenden wind; zijn stand is honderd veertig voeten boven de kleine rivier Braine, die de stad doorstroomt. Deeze schilderagtige en zonderlinge tuin zoude bezienswaardig zijn, al ware het dat hij niet zoo veel belang deedt stellen door de denkbeelden, welke hij herinnert. Niet zoo wel wordt hij nu onderhouden, als ten tijde van zijnen doorluchtigen eigenaar; doch de uitlandsche boomen, welke hij aldaar in zeer groote menigte hadt verzameld, vormen er aangenaame boschjes; de bloemen, egter, ziet men er niet meer, welke buffon zoo gaarne met eene kwistende hand tusschen de boomen plantte. De moestuinen liggen in het zuidwest, op zeven terrassen; de tuinen zijn in alles ten getale van dertien. | |
[pagina 578]
| |
Met geene mogelijkheid konde er van eene zoo woeste en boersche ligging beter partij getrokken worden. De goede lapierre wees ons alle de plekken, in welke zijn Meester meest behaagen schepte; inzonderheid wees hij ons het Cabinet, waarin buffon in de zwaare zomerhitte ging zitten werken; het is binnen in een Paviljoen, bij den naam van den Toren van St. Lodewijk bekend. Herault de sechelles heeft deeze eenvoudige Werkplaats (Laboratoire) beschreeven. Men treedt er binnen door eene groene dubbelde deur; van binnen gelijkt het naar eene kapel, ter zaake van de hoogte van den zolder; de muuren zijn groen geverfd. In het bijzonder deedt lapierre een ander Cabinet opmerken; het is een klein vierkant gebouw, staande op den rand van een terras; buffon hieldt aldaar zijn verblijf een groot gedeelte van het jaar, omdat het andere te koud was. Uit dit Paviljoen breidt zich het gezigt uit over eene vlakte, van de rivier de Braine doorsneeden, en van hoogten omzoomd, die zeer fraaie gezigten opleveren. Hier heeft buffon meest alle zijne Werken geschreeven; hij begaf zich derwaarts met zonneöpgang, deedt de vensterluiken en deuren naauwkeurig sluiten, en werkte tot twee uure bij het licht van eenige waskaarzen. Prins hendrik, die dit eenvoudig Cabinet ging zien, noemde het de Wieg der Natuurlijke Historie. Jean jaques rousseau, voordat hij er binnen tradt, viel op de knieën, en kuschte den deurdrempel. Ten tijde van buffon was dit Cabinet met de afbeeldingen van eenige vogelen en dieren versierd. Welk een vermaak zouden wij geschept hebben, in het beschouwen van die afbeeldingen, in het zien van die oude lederen stoelen, van die zwartgemaakte houten tafel, van die ruwe laadtafel van nooteboomenhout, welke in dit Cabinet stonden, van den ouden leuningstoel, in welken buffon plagt te zitten, met het borstbeeld van newton voor zich! Doch de revolutionaire roovers hebben dit vermaak aan de vrienden der letteren benijd: zij hebben dit heiligdom der Zanggodinnen uitgeplonderd, wiens eenvoudigheid hetzelve tegen hunne heiligschendende schraapzucht hadt moeten beschermen; niets is er van deeze meubelen overgebleeven, die, in weerwil van derzelver ouderwetschheid, heden ten dage tegen goud zouden opgewogen worden. Wij konden van dit Cabinet niet scheiden, en wij | |
[pagina 579]
| |
verbeeldden ons, buffon er nog te zien, met zijne muts van grijze zijde op het hoofd, en gekleed in zijnen rooden nachtrok met witte streepen. Wij hoorden hem, onder de gemeenzaame uitdrukkingen, c'est çà, tout çà, pardieu! die treffende en diepzinnige woorden voortbrengen, die zijn vernuft eenslags aankondigden. Nogtans moesten wij ons verpijnen om deeze tuinen te verlaaten, om het overige der stad te bezien, ten einde om 's anderendaags vroeg op reis te kunnen gaan. Onder het afdaalen gingen wij voorbij de Kolom, welke de Heer buffon, de Zoon, ter eere van zijnen Vader hadt opgerigt. Men heeft dit Gedenkteeken in weezen gelaaten; doch het Opschrift, welk de kinderlijke liefde heiligde, weggenomen: even alsof de gewaarwordingen der natuure een hoon voor de vrijheid waren. Dus luidde het Opschrift: excelsae turri, humilis columna; parenti suo, filius buffon. 1785. De goede lapierre, zijne onderrigtingen berekenende naar het belang, welk wij er in stelden, liet voor ons niets onopgemerkt; hij wees ons het huis van daubenton, dien gestadigen medeärbeider van buffon; hij wees ons den trap, welken buffon alle morgens ten vijf uure beklom, om zich na het Cabinet te begeeven, welk wij bezogt hadden. Wij gingen na de Kerk, op eene zeer hooge plaats gelegen; wij zagen er geene gedenkteekens, aan buffons naagedagtenisse gewijd; doch ondanks de woede, die dezelve heeft vernield, is zijn naam onvergankelijk. Het eenvoudig grafteeken, welk hij voor zijne belangrijke echtgenoote, Mejuffrouw de saint-blin, hadt opgerigt, is insgelijks verdweenen. Men gaat na deeze Kerk langs eenen trap; doch er is een weg voor de rijtuigen. Digt daarbij ligt eene vlakte, en een weg met boomen beplant, van waar men het gezigt op de stad en het omliggende land heeft; hier was het dat buffon, naa de groote Mis te hebben bijgewoond, gelijk hij zeer geregeld deedt, wandelde, in een rijk geborduurd | |
[pagina 580]
| |
gewaad uitgedoscht, door zijnen Zoon begeleid, van Vader ignatiusGa naar voetnoot(*) verzeld, en van boeren omringd. Gaarne hadden wij de Smelterijen gezien, uit welke buffon zijn voornaamste inkomen hadt; doch daartoe zouden wij eene mijl buiten de stad hebben moeten gaan. De Schaapenstal, in welken de doorluchtige daubenton proeven heeft genomen tot verbetering van de wol, zoude insgelijks onze opmerking verdiend hebben; doch er zijn geene schaapen meer. Spoedig hadden wij de kleine stad Montbard doorwandeld, die door de Braine in tweeën wordt verdeeld. De dag was bijkans gedaald, toen wij na onze herberg keerden, alwaar een nieuw vermaak op ons wagtte. Wij hadden geweigerd, in het posthuis onzen intrek te neemen, omdat het te verre buiten de stad was, en wij waren in het wapen de Ecu afgetreeden. Deeze herberg wordt opgehouden door den Heer gautier, eertijds Kok bij buffon: ik geloof, dat, indien hij minder bekwaam geweest ware, wij zijne keuken voortreffelijk zouden gevonden hebben; doch dezelve was inderdaad zeer goed. Mejuffrouw gautier, die sedert haare jeugd met haar' man in het huis van den grooten man gewoond heeft, was opgetogen over de geestdrift, van welke zij ons doordrongen zag. Zij hieldt ons gezelschap geduurende onzen maaltijd, deedt ons met veel oplettendheids opdisschen, verhaalde ons verscheiden bijzonderheden, buffon, diens familie, en de lieden betreffende, die Montbard bezogt hebben, en noemde ons de naamen van alle de Geleerden, welke zij gekend hadt. Vernomen hebbende dat wij na het Daufineesche gingen, gaf zij ons eenen brief mede aan den Heer de faujas. Wel gaarne zouden wij Mejuffr. blesseau gezien hebben, eene kleine boerin, die bij buffon als huishoudster hadt gewoond, en die in 't laatst over hem den meester speelde. Twintig jaaren heeft zij den Tolk der Natuur opgepast; zoo veel invloeds hadt zij op hem verkreegen, dat allen, die buffon zogten te behaagen, vooraf haare gunst moesten winnen. Mevrouw necker betuigde voor Mej. blesseau de grootste achting; zij heeft aan haar veele brieven geschreeven. Bij ongeluk was zij niet in de stad. |
|