| |
Schetzen uit de historie van eene welbekende familie.
(Naar het Engelsch.)
De laatste woorden van een' Vriend, dien ik, eenige avonden geleden, bezogt, waren: Noodzaaklijkheid is de Moeder van Vlijt. - Deeze woorden troffen mij zeer; en waarom? Niet omdat mijn Vriend dezelve met bijzondere toepassing op mij sprak: want op dien tijd was daartoe geene rede altoos; en ware er rede toe geweest, men weet genoeg, hoe ongereed men doorgaans is, om wenken van dien aart op zichzelven toe te passen, of het moet weezen in buitengewoone gevallen. Ook maakten zij dien indruk niet ter oorzaake van de nieuwigheid: want ik had ze twintigmaal en meer in alle de jaaren mijns leevens gehoord. Maar, in het tegenwoordige geval, zweefden zij, ik weet niet waarom, nog eenigen tijd voor mijnen geest, naa dezelve over en weder gewikt te hebben; zo zelfs, dat ik, te rusten gaande, mij daarmede bezig hield. Onder al dit peinzen kwamen denkbeelden voor mijnen geest, eenigermaate verschillende van het zedelijk voorschrift, in die woorden begreepen.
Ik voelde mij opgeleid tot het onderzoek, of de Noodzaaklijkheid, de Moeder van Vlijt, ook eenige andere Kinderen hadt, en wie haar Man ware? Dit was, gelijk het zich ligt laat begrijpen, een stuk, niet spoedig uit te maaken. De overweeging hiervan hieldt mij een goed deel van den volgenden dag bezig, en in de daad niet zonder verlustiging, uit hoofde van de groote verscheidenheid van gedagten, die elkander beurtlings afwisselden. - Ik zal den uitslag mijner naspeuringen, de Historie van Noodzaaklijkheid betreffende, mededeelen: indien ik ergens te kort schiete, of eenigen misslag begaa, hoop ik bij mijne Leezers verschooning te zullen vinden, en verzoek zelfs om toelichting tot het verbeteren van mij- | |
| |
ne misstellingen. Volstrekte naauwkeurigheid in naspeuringen van deeze soort is bezwaarlijk te wagten.
Ik merk mijzelven niet aan, als spreekende over een onderwerp, dat voor de wereld geheel nieuw is. Weinigen zijn er, of zij hebben nu en dan een bezoek gehad van Noodzaaklijkheid, en veelen misschien hebben eenige kennis aan haare Dogter, Vlijtigheid; dan het is alleen voor lieden van eenen onderzoeklievenden inborst weggelegd, om naspeuringen te doen ten opzigte van alle takken dier Familie.
Wat Noodzaaklijkheid zelve aanbelangt, naa alle mogelijke naspeuring, heb ik er niet kunnen agterkomen, wie haar Egtgenoot was; eene omstandigheid nogthans, die, terwijl ze mij zeer ontrust, mij gebragt heeft, om, uit onbetwistbaare bewijsstukken, te ontdekken, dat zij eene Vrouwe geweest is, niet van de zuiverste kuischheid. Onder haar gezin trof ik eenige afstammelingen aan van egten bedde. Zo werd zij de gelukkige Moeder van Vlijtigheid en Vinding; Kinderen, die haar zo veel eere hebben aangedaan, dat het in de daad te verwonderen is, hoe zij er toe heeft kunnen komen, om den luister van haare Familie te bezwalken door onegte spruiten, die de naamen waarschijnlijk ontleenen van derzelver Vaders, Leugen en Oneerlijkheid. Er waren nog eenige andere van het zelfde bedde, wier naamen het niet noodig is op te tellen.
Van wien Noodzaaklijkheid zelve afstamde, hangt bij de Geleerden in geschil. Alles, wat wij er met zekerheid van weeten, is, dat de Familie tot eene zeer hooge oudheid moet terug gebragt worden, en dat men er takken van ontdekt hebbe in de onderscheidene Werelddeelen. Opmerkenswaardig is, in dit geval, dat die Familie veel talrijker is in beschaafde Staaten, dan bij die in 't wilde leeven. Bij de laatstgemelde zijn, volgens de eenpaarige bescheiden van alle waarneemende Reisbeschrijvers, weinige of geene behoeften bekend: dan het is even zeker, dat de Noodwendigheden des burgerlijken leevens, bovenal in het hedendaagsch Europa, zeer veelvuldig zijn. Geenen, of zeer weinigen deezer, zijn tot hoogen stand in den Staat opgeklommen; Bewindsplaatzen zijn er, als 't ware, een beschutmiddel tegen; lieden van hoogen rang en middelen laaten ze zelden toe, dan alleen uit grilligheid. Eenigen van derzelver kennissen, in de daad, die van eene
| |
| |
andere Familie afstammen, de Familie van Vermaak, hebben den naam van Noodzaaklijkheid aangenomen; doch zonder daarop eenen regtmaatigen eisch te hebben, of eenige betrekking, welke die naamstoeëigening kan wettigen. Ik althans ken geene dier Vermaakneemingen, welke van Noodzaaklijkheid afstammen. Neen: zij heeft genoeg te stellen met de onegte, zonder verpligt te zijn om zulk een onnatuurlijk kroost te erkennen.
Naardemaal de Familie van Noodzaaklijkheid zich verspreid heeft in de onderscheidene deelen der wereld, mag men uit dien hoofde vrij veronderstellen, dat daaruit natuurlijk eenige verwarring in de naamen ontstaan is, zeer strekkende tot belemmering van allen, die de Geschiedenis deezer Familie zoeken op te stellen. De afstammelingen in Frankrijk, bij voorbeeld, scheenen niet van denzelfden oorsprong als die in Engeland; schoon er geene groote verandering in de spelling van den naam plaats grijpt. Maar eene volkomene Familiegeschiedenis te schrijven, is mijn oogmerk niet; ook zou dit boven mijne kragten gaan. Ik moet mij te vrede houden met de opgave van eenige weinige bijzonderheden.
Van de oudste der Familie, of de eerstgeboorene, Vlijt, is het onmogelijk, woorden te bezigen, de verdiensten van dat kind evenaarende. Vlijt is bij ons zints langen tijd bekend geweest onder den middenstand, en zelfs de armer klasse heeft zich daar op gesteld getoond, als hoogst gunstrijk. Vlijt zich vroegtijdig vereenigd hebbende met Vergenoegdheid, is dit een allerwenschlijkst huwelijk geweest. Zij leveren, in de daad, een voorbeeld op aan de menschlijke weezens; en, een talrijk naakroost hebbende, zal dit zeker, indien er niets verbasterends tusschen beide kome, der wereld een ras schenken, allen lof en aanmoediging hoogst waardig. Zommigen van deeze Familie zijn zeer hoog opgeklommen, schoon zij zich zeldzaam door hoogmoed geprikkeld voelden; doch dit viel hun, als 't ware, in den loop der zaaken ten deele, en zo natuurlijk, dat het onmogelijk was voor de beschikkers over hooge standen, hun onopgemerkt voorbij te stappen. - Dit, egter, behoort tot de eenigzins zeldzaame gevallen: want lieden van hoogen rang en vermogen treft men schaars aan, die een druppel bloeds van deeze Familie in de aderen hebben. Dit heeft mij menigwerf verwonderd; naardemaal, schoon eene verbintenis met deeze Familie een' Man
| |
| |
van rang en middelen niet rijker zal maaken of tot hooger stand opvoeren, zij nogthans altoos wonder wel geslaagd zijn, om de Familien, waar zij ingang vonden, te behoeden tegen één trede laager af te daalen van den stand, waarop zij dezelve aantroffen; - en dit zeker is, in deeze dagen van op en neer, een stuk van de hoogste aangelegenheid.
Van de tweede Dogter, Vinding, mogen wij vrijlijk met den hoogsten lof spreeken; schoon de vriendschap, die altoos tusschen haar en Vlijt bestaan heeft, een bewijs oplevert, dat zij niet naijverig zijn wegens elkanders beroemdheid. Vinding nam ook een Egtgenoot, Vernuft; uit dit paar is een ras voortgesprooten, allernuttigst en wijdberoemd in de wereld. Eenige afstammelingen hebben zich nedergezet in de meeste landen onzes aardkloots, en, waar zij aanmoediging vonden, de bekoorlijkheden van fraaiheid en de zegeningen van gemak verspreid. Veel, zeer veel zijn de Wereldbewooners daaraan verschuldigd. Daaruit zijn niet alleen de beste Bouwkunstenaars en Scheepstimmerlieden, maar ook Dichters, Wijsgeeren, Wiskunstenaars en Geschiedschrijvers voortgesprooten. Alle beschaafde Landen deelen, in meerdere of mindere maate, in dit heil. Bovenal wordt deeze zegen over het Menschdom uitgestort in tijden van Vrede. Alsdan houden de onderscheidene takken van die Familie eene geregelde gemeenschap, en kweeken de onderlinge kennis, op de vriendschaplijkste wijze, aan. Eenige deezer, 't is waar, de meer onmiddelijke afstammelingen van Noodzaaklijkheid, zijn dermaate door de Moeder verwaarloosd, dat zij zich in groote verlegenheid en in de onaangenaamste omstandigheden gebragt vinden: doch dit duurt niet lang: want, wanneer men ze kent, wordt de gemeenzaamheid, naar gelange der verdiensten, gezogt. - Er mogen uitzonderingen plaats hebben; dewijl, voor eene Familie van zo groot eene uitgestrektheid, niet altoos even zeer kan gezorgd worden. Ook heb ik waargenomen (en het smert mij dit te moeten zeggen, maar ik mag de waarheid niet verzwijgen) dat eenigen den Familietrots zo verre hebben laaten werken, dat ze veronderstelden dat de naamen der Ouderen Vinding en Vernuft genoeg waren, en zij zich ontslagen mogten rekenen van eene geregelde volbrenging der
leevenspligten. Dit is een ongelukkige misslag, en,
| |
| |
over 't algemeen, heilloos voor allen, die denzelven begaan.
Wat het onegt geslacht der Noodzaaklijkheid betreft, wij zijn er niet dan te veel van voorzien. Hoe deeze afstammelingen voortkwamen van dezelfde Moeder, die Vlijt en Vinding ter wereld bragt, valt niet gemaklijk te ontdekken. Haare minnarijen moeten zeker van den laagsten aart geweest zijn; en ik hel over tot het denkbeeld, dat zij, omtrent dien tijd, zo zeer allen denkbeeld van pligt verlooren hadt, en van alle geregeldheid, voor de Maatschappij zo hoogst noodzaaklijk, dat dit het spreekwoord heeft doen ontstaan, zo zeer in elks mond: Noodzaaklijkheid kent geene Wetten. Indien zij en haare bastaarden, Leugen en Oneerlijkheid, daadlijk zo dagten, zij vergisten zich deerlijk: want er is door de geregelde Maatschappijen rijklijk voorzien tegen de zodanigen, die zich de moeite niet willen geeven om zich aan de Wetten te bekreunen. In Engeland heeft men zorg gedraagen om een groot aantal van die Familie na Nieuw-Holland te zenden, waar men denkt dat deeze onderling elkander zullen verwoesten, of zich met gezinnen van beter stempel, ten eemgen tijde, vereenigen.
Van beide deeze onegte Kinderen, Leugen en Oneerlijkheid, nog een kort woord. Hoe Noodzaaklijkheid de Moeder werd van Leugen, weeten wij, gelijk reeds gezegd is, niet; maar het is opmerkelijk, dat deeze tak der Familie kreupel gaat. Gereedlijk is dezelve te kennen aan het neergeslaagen oog, altoos ontwijkende van anderen regt in het aangezigt gekeeken te worden; de stem is stotterend en haaperend, en verraadt eene laagheid van herkomst, zeer onwaardig aan de Moeder van Vlijt. Doorgaans sterft dit kroost jong; doch die een hoogen ouderdom bereiken en de kwaade hebbelijkheid niet afleggen, groeijen op tot verfoeilijke monsters. Zij zijn zeer overgegeeven aan vloeken en zweeren, 't geen zij voor een noodig vereischte houden; maar allen, die hun kennen, tellen hunne eeden zo min als hun woord van eer, waarmede zij ook speelen. In Engeland wordt het gemeen, bij zekere gelegenheden, op eene zonderlinge wijze vermaakt met de betrapte bastaard-afstammelingen. Men zet ze op een schavot, waar op een houten werktuig geplaatst is. Door een gat in den bo- | |
| |
ven dwarsbalk wordt het hoofd heen gestooken, en de handen door twee gaten aan de einden van dien zelfden balk. Die gestalte is ongemaklijk en belachlijk genoeg; tot vermeerdering van beide, maakt het gemeen een spel van die dus ten toon gestelde Leugenaars, daar het hun met allerlei tuig van vuilnis, als rottige appelen, bedorven eijeren en doode katten, gooit: een ruw volksvermaak, door de omstanders kragtig aangemoedigd.
De Oneerlijkheid, welke van Noodzaaklijkheid afstamt, bezit eene grootere maate van list en gesleepenheid dan de evengemelde afstammeling; dan deelt misschien nog dieper in veragting, dewijl niemand, die eenigen prijs op zijnen goeden naam stelt, daarmede wil verkeeren, zelfs wanneer zij, 't geen dikwijls voorvalt, met den naam van de Moeder voor den dag komen. Daarenboven is men in 't algemeen wel onderrigt, dat er veele bedriegers rondzwerven, die het woord Noodzaaklijkheid op de lippen hebben, als middel om op het menschlijk medelijden kragtdaadig te werken: terwijl, in tegendeel, wanneer zij kunnen bewijzen dat Noodzaaklijkheid daadlijk de schuld hebbe, hun eene zagte bejegening te wagten staat, en redding uit de ongelegenheden.
Deeze zijn de weinige trekken, welke ik heb kunnen bijeenzamelen, tot de Familie van Noodzaaklijkheid behoorende. Ik stem toe, ze zijn onvolkomen; dan iets volmaakters zal men uit deeze stukken kunnen zamenstellen. Niettegenstaande het slegtste gedeelte van het character deezer Familie, heeft de Maatschappij zo veel voordeels getrokken van het betere, dat de Moeder nog met eerbied genoemd wordt; en de verpligtingen, welke wij hebben aan haar kroost, Vlijt en Vinding, erkent men met de volste ruimte.
Wat de voorzaaten van Noodzaaklijkheid betreft, zij spreekt vaak van Ongeluk en Wangedrag; doch is zo dikwijls verward in de bepaaling dier herkomste, dat ik het niet heb durven onderstaan, dit gedeelte der Familiegeschiedenisse te onderzoeken; en zommigen zijn van oordeel, dat men, in het verligten van de behoeften der Noodzaaklijkheid, of het verbeteren van haare zwakheden, niet te naauwlettend moet weezen in het opspeuren van den oorsprong. Ik hel ook tot dat denkbeeld over; mits het ons niet verblinde ten aanziene van de
| |
| |
gewigtige leer van oorzaak en uitwerkzel. Zo wij de eerste niet ontdekken, zullen wij zelden gelukkig slaagen ten opzigte van het laatste.
Dat het onegte kroost der Familie in den laatsten tijd sterk is toegenomen, valt niet te ontkennen; en het is aller zaak, te onderzoeken, of de Noodzaaklijkheid eene weezenlijke of voorgewende verschooning zij, ten einde onze hulpmiddelen daarvolgens in te rigten. - De gelukkigste staat van een Volk, welken men zich kan verbeelden, is die, waarin elk lid kan boogen, dat, hoe veelvuldig is die, waarin elk lid kan boogen, dat, hoe veelvuldig de Noodzaaklijkheden ook zijn mogen, en hoe drukkend, dit alles in aantal en in zwaarte wordt opgewoogen door Vlijtbetoon. |
|